ECLI:NL:RBZWB:2023:5138

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
02-121329-22, 02-138406-22 en 02-005838-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en bedreiging van verbalisanten in uitgaansgebied

Op 21 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en bedreiging van politieagenten. De verdachte, geboren in 1989 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee slachtoffers in het uitgaansgebied van Tilburg op 4 juni 2022. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan slachtoffer [slachtoffer01] door haar twee vuistslagen te geven, wat resulteerde in een gebroken kaak. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer02] en bedreiging van verbalisant [verbalisant01] met de dood. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer en oordeelde dat de verdachte de confrontatie had opgezocht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer01] en [slachtoffer02].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-121329-22, 02-138406-22 en 02-005838-23
vonnis van de meervoudige kamer van 21 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1989 te [geboorteplaats01] ( [land01] )
wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres01]
thans verblijvende PI Zuid Oost , locatie Roermond
raadsman mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 juli 2023, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de zaak met parketnummer 02-138406-22
1. op 4 juni 2022 [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (primair), dan wel dat hij die [slachtoffer01] heeft mishandeld als gevolg waarvan zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (subsidiair);
2. op 4 juni 2022 [slachtoffer02] heeft mishandeld;
in de zaak met parketnummer 02-121329-22
op 14 mei 2022 [verbalisant01] heeft bedreigd met de dood en/of met zware mishandeling;
in de zaak met parketnummer 02-005838-23
op 6 januari 2023 twee politiefunctionarissen heeft beledigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan.
In de zaken met parketnummer 02-138406-22 baseert de officier van justitie zich met name op de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , op verklaringen van getuigen, op camerabeelden en op bevindingen van verbalisanten. Bij de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling van aangeefster [slachtoffer01] is sprake van voorwaardelijk opzet van verdachte. Het twee keer en met kracht met de vuist in het gezicht van iemand slaan is een handeling die naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de ander dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dergelijk letsel heeft aanvaard.
In de zaak met parketnummer 02-121329-22 baseert de officier van justitie zich onder meer op de verklaringen van aangever [verbalisant01] en op bevindingen van de politie. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [verbalisant01] vrees zou aanjagen.
In de zaak met parketnummer 02-005838-23 baseert de officier van justitie zich op de bevindingen van verbalisanten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor alle feiten..
In de zaak met parketnummer 02-138406-22 wordt voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling niet weersproken dat verdachte in de nacht van 4 juni 2022 aangeefster [slachtoffer01] één maal heeft geslagen en dat aangeefster [slachtoffer01] flink letsel heeft opgelopen. De stap naar de aanname van zwaar lichamelijk letsel als bedoel in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) is ook te maken. Verdachte heeft echter geen opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel; ook geen voorwaardelijk opzet. Het eenmalig slaan tegen het gezicht van aangeefster [slachtoffer01] is geen handeling die naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de ander dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dergelijk letsel heeft aanvaard. Voor de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van aangeefster [slachtoffer01] en de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling van aangeefster [slachtoffer02] kan wel worden vastgesteld dat verdachte beide aangeefsters heeft geslagen. Verdachte handelde echter telkens uit zelfverdediging en hem komt een beroep op noodweer toe. Bij mishandeling dient dat tot vrijspraak te leiden.
In de zaak met parketnummer 02-121329-22 heeft verdachte de bedreiging expliciet ontkend en daarbij nadrukkelijk aangegeven dat bepaalde uitlatingen in een geheel andere context zijn gedaan. Zo de woorden op de ten laste gelegde wijze zijn gebruikt, blijkt niet dat deze zijn gericht tegen [verbalisant01] .
In de zaak met parketnummer 02-005838-22 heeft verdachte enkel gezegd dat de verbalisanten ‘achterlijk bezig waren’. Dat getuigt van een mening en niet van een diskwalificatie van de verbalisanten als persoon.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
In de zaak met parketnummer 02-138406-22
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich op 4 juni 2022 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer01] (feit 1 primair) en mishandeling van [slachtoffer02] (feit 2), zoals later onder 4.4 wordt weergegeven.
Aangeefster [slachtoffer01] (feit 1 primair)
Gebruikt geweld
Aangeefster [slachtoffer01] heeft verklaard dat verdachte haar twee vuistslagen heeft gegeven tegen de rechterkant van haar gezicht op haar kaak. Verdachte heeft verklaard slechts één klap gegeven te hebben. Ondanks dat de [getuige01] en aangeefster [slachtoffer02] ook slechts één vuistslag hebben gezien, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer01] dat verdachte haar twee vuistslagen heeft gegeven. Op de ook op zitting getoonde beelden van het incident heeft de rechtbank namelijk waargenomen dat verdachte met zijn linkerarm in ieder geval twee keer met kracht uithaalt naar dezelfde vrouw, waarbij ze de laatste keer op de grond valt. Bovendien blijkt uit de geneeskundige verklaring dat haar onderkaak op twee plaatsen is gebroken. Van een causaal verband tussen de val van [slachtoffer01] en de dubbele kaakbreuk is niet gebleken, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Zwaar lichamelijk letsel
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat aangeefster [slachtoffer01] onder algehele verdoving is geopereerd, waarbij beide breuken in haar onderkaak weer zijn vastgemaakt. De genezingsduur wordt daarbij geschat op zes weken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Dat heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan.
Opzet verdachte
Van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is de rechtbank uit het dossier en de behandeling op zitting niet gebleken. Uit de bewijsmiddelen volgt wel het voorwaardelijk opzet van verdachte. Vooropgesteld wordt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt volgens vaste rechtspraak betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Door met kracht twee maal met een vuist op dezelfde kant van de (onder)kaak te slaan, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zal intreden, welk letsel ook daadwerkelijk is ontstaan.
Aangeefster [slachtoffer02] (feit 2)
Op zitting heeft niet ter discussie gestaan dat verdachte aangeefster [slachtoffer02] heeft geslagen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarvoor geen beroep op noodweer toekomt. Gelet op de samenhang met het beroep op noodweer voor het geweld tegen aangeefster [slachtoffer01] zal de rechtbank de verwerping van dit (bewijs)verweer voor feit 2 bespreken onder ‘5. De strafbaarheid’.
In de zaak met parketnummer 02-121329-22
Dat verdachte de bedreiging van [verbalisant01] ook op zitting heeft ontkend, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de aangifte van [verbalisant01] en hetgeen [verbalisant01] volgens zijn aangifte op 15 mei 2022 van collega [verbalisant02] heeft gehoord over het verhoor van verdachte de dag ervoor. Verdachte heeft namelijk ook op zitting bevestigd dat hij [verbalisant01] en zijn vrouw en kindje op film heeft. Dat heeft verdachte volgens [verbalisant01] op 14 mei 2022 nog naar [verbalisant01] geschreeuwd en dat heeft verdachte volgens [verbalisant02] ook in het verhoor in de ochtend van 14 mei 2022 gezegd. Bij de politie heeft verdachte bovendien bevestigd dat hij in het verhoor over een AK 47 heeft gesproken. Dat hij dat volgens eigen zeggen in een andere context zou hebben gedaan gelooft de rechtbank niet. De rechtbank gaat uit van de bevindingen van [verbalisant02] die schrijft dat verdachte na een omschrijving van [verbalisant01] ook de volgende uitspraken heeft gedaan:
- Jullie kennen mij, ik vecht met vijf agenten, allemaal neer, barn bam bam.....;
- Jullie zijn allemaal fascisten, Nederland is een fascistisch land;
- Wacht maar AK 47 en bam barn barn, allemaal, ik ben gek, kijk maar naar mijn verleden.
Daaruit blijkt dat de bedreiging tegen meerdere niet met naam genoemde politiemensen was gericht, maar gezien het verloop van het verhoor mocht [verbalisant02] concluderen dat [verbalisant01] ook een van die politiemensen was. Door die uitlatingen tegenover [verbalisant02] te doen heeft verdachte ook willens en wetens het risico genomen dat [verbalisant02] zijn collega [verbalisant01] van de bedreiging op de hoogte zou stellen, wat ook is gebeurd. De bedreiging van [verbalisant01] kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven. Niet is gebleken dat [verbalisant01] ook van [verbalisant02] heeft gehoord dat verdachte bij zijn verhoor schietbewegingen heeft gemaakt bij zijn bedreigende uitspraken. Daarom zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
In de zaak met parketnummer 02-005838-23
Verdachte heeft in feite bekend het woord ‘achterlijk’ gebruikt te hebben, maar daar een andere draai aan gegeven. De rechtbank ziet echter geen reden te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van hoofdagenten [verbalisant03] en [verbalisant04] . Dat betekent dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ‘Jullie achterlijke’ tegen hen heeft gezegd. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat die woorden een beledigend karakter hebben. Dit feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de zaak met parketnummer 02-138406-22
1 primair
op omstreeks 4 juni 2022 te Tilburg aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak (waarvoor een operatie noodzakelijk was), heeft toegebracht door die [slachtoffer01] twee keer tegen de kaak te stompen;
2
op omstreeks 4 juni 2022 te Tilburg [slachtoffer02] heeft mishandeld door die [slachtoffer02] tegen het gezicht/hoofd te slaan;
in de zaak met parketnummer 02-121329-22
op 14 mei 2022 te Tilburg, [verbalisant01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant01] dreigend de woorden toe te voegen "wacht maar AK 47 en bam bam bam, allemaal, ik ben gek, kijk maar naar mijn verleden";
in de zaak met parketnummer 02-005838-23
op 6 januari 2023 te Tilburg opzettelijk twee ambtenaren, te weten [verbalisant03] en [verbalisant04] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hun de woorden toe te voegen:“jullie achterlijke”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 02-138406-22 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding door respectievelijk aangeefster [slachtoffer01] en aangeefster [slachtoffer02] . Daartoe is gesteld dat de eerste geweldshandelingen die nacht afkomstig waren van aangeefster [slachtoffer01] . Het is [slachtoffer01] geweest die verdachte hardhandig heeft weggeduwd, waarna zij hem in het gezicht heeft geslagen. Verdachte stond alleen tegenover een grote groep personen waardoor er sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Verdachte voelde zich omsingeld, belaagd en bedreigd. Verdachte zag geen andere mogelijkheid dan zich te verdedigen door eenmaal met links uit te halen naar [slachtoffer01] . Een vergelijkbare situatie deed zich voor bij de mishandeling van aangeefster [slachtoffer02] . Ook zij heeft verdachte fors weggeduwd en kwam als een dolle stier op verdachte af waardoor er voor verdachte geen reële en redelijke mogelijkheid was om zich aan de situatie te onttrekken.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, omdat verdachte, kort samengevat, telkens zelf de confrontatie opzocht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr.
Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces, maar slechts onder bijzondere omstandigheden (Hoge Raad, 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456). Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt.
Op basis van de verklaringen in het dossier en de op zitting getoonde camerabeelden stelt de rechtbank vast dat de groep personen, waarvan de aangeefsters deel uit maakten, op het terras stonden of zaten. Het is verdachte die naar de groep toe is gelopen en steeds opnieuw de confrontatie heeft opgezocht. Aangeefster [slachtoffer01] heeft verklaard dat zij verdachte heeft weggeduwd en tegen hem heeft gezegd dat hij weg moest gaan. Verdachte bleef zich echter provocerend en intimiderend opstellen en steeds opnieuw zocht hij de confrontatie op. In haar schriftelijke slachtofferverklaring heeft [slachtoffer01] inderdaad geschreven dat zij verdachte ook een klap in zijn gezicht heeft gegeven en op de beelden is een slaande beweging van [slachtoffer01] te zien. Gegeven de omstandigheden is die klap naar het oordeel van de rechtbank niet disproportioneel is geweest; het geven van een enkele duw had immers geen enkel resultaat. De rechtbank is daarom van oordeel dat de reactie van aangeefster [slachtoffer01] , het wegduwen van verdachte en toen dat niet hielp hem een klap in het gezicht geven, geen wederrechtelijke aanranding oplevert als bedoeld in artikel 41 Sr., waartegen verdachte zich moest verdedigen. Datzelfde geldt voor de harde duw die [slachtoffer02] heeft uitgedeeld nadat verdachte haar vriendin [slachtoffer01] twee harde vuistslagen in het gezicht had gegeven. Het is verdachte geweest die steeds de confrontatie opzocht, terwijl hij steeds gewoon weg had kunnen en moeten lopen. Verdachte is echter bewust gebleven en hij is bewust de confrontatie blijven opzoeken met de slachtoffers. Tot slot merkt de rechtbank op dat uit de op zitting getoonde beelden blijkt dat verdachte op geen enkel moment is omsingeld door de groep waartoe ook [slachtoffer01] en [slachtoffer02] behoorden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich niet met succes kan beroepen op een noodweersituatie, zodat het verweer geen doel treft.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat de officier van justitie aanvankelijk twee van de onderhavige zaken heeft willen laten afdoen door de politierechter. Gelet hierop begrijpt de verdediging de eis van de officier van justitie niet. Gewezen is verder op de oriëntatiepunten van het LOVS waarbij voor zware mishandeling uitgegaan wordt van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Mocht de rechtbank tot een veroordeling en een strafoplegging komen, dan wordt verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarnaast een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Wat een leuk verjaardagsfeest voor aangeefster [slachtoffer01] had moeten worden is veranderd in een traumatische ervaring voor haar en haar vrienden, enkel door het agressieve gedrag van verdachte. Terwijl aangeefsters [slachtoffer01] en [slachtoffer02] met vrienden op het terras zaten heeft verdachte met hen de confrontatie opgezocht zonder dat daarvoor enige aanleiding was. Verdachte gedroeg zich provocerend en intimiderend. Nadat hem duidelijk te kennen was gegeven dat hij weg moest gaan, en zelfs nadat hij was weggeduwd en hem een klap was gegeven, is verdachte de confrontatie blijven zoeken. Hij bleef aangeefsters uitschelden en heeft aangeefster [slachtoffer01] twee harde vuistslagen op de kaak gegeven en aangeefster [slachtoffer02] in het gezicht geslagen. Beide aangeefsters hebben letsel opgelopen. Bij aangeefster [slachtoffer01] is zelfs sprake van zwaar lichamelijk letsel. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft zij een dubbele kaakfractuur opgelopen, maar daarna is ook de nodige gebitsschade vastgesteld. Nog steeds ondervindt zij, zowel fysiek als mentaal, de gevolgen van het agressieve gedrag van verdachte. Dit feit heeft op beide aangeefsters grote impact gehad. Dit blijkt ook uit het spreekrecht dat ter zitting is uitgeoefend door aangeefster [slachtoffer01] . Nog steeds werkt zij aan haar herstel en nog steeds blijft dit voorval haar achtervolgen.
Op de zware mishandeling van [slachtoffer01] staat volgens de oriëntatiepunten van de rechtspraak in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Dat het geweld heeft plaatsgevonden op een uitgaansavond en in het uitgaansgebied van Tilburg geldt voor de rechtbank als strafverzwarend. Vele anderen dan de beide slachtoffers zijn ongewild getuige geweest van dit zinloos geweld. Bovendien heeft verdachte tot en met de zitting in feite geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Tegen beter weten in hield hij vol dat hij slechts stond te wachten voor de shoarmazaak en werd omsingeld en aangevallen.
Ook aan de bedreiging van [verbalisant01] tilt de rechtbank zwaar, juist ook omdat verdachte het gezin van [verbalisant01] erbij betrokken heeft. Verdachte lijkt geobsedeerd door [verbalisant01] en de wijze waarop hij zijn functie uitoefent.
Uit het sfeerproces-verbaal van bevindingen kan opgemaakt worden dat verdachte veel overlast veroorzaakt in de binnenstad van Tilburg en dat de politie de handen vol heeft aan het corrigeren van het gedrag van verdachte. Hij valt niet alleen burgers, maar (vooral) ook de politie lastig. De rechtbank vindt het gedrag van verdachte uiterst zorgwekkend met name nu hij oprecht lijkt te menen dat hij niets verkeerd doet. Dit blijkt ook uit het rapport dat over verdachte is uitgebracht door de reclassering. Verdachte is niet in staat om met behandelaars te praten over zijn gedrag en zijn problemen. Hij gaat nergens mee aan de slag. Er is sprake van onstabiliteit op veel leefgebieden en alles ligt aan een ander. Het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op onttrekking aan voorwaarden zijn door de reclassering ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden omdat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet voor enige interventie of toezicht. Ook aan een psychiatrisch voorgeleidingsconsult heeft verdachte niet mee willen werken.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de soort en de hoogte van de op te leggen straf tot slot ook strafverzwarend rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte al vaak met politie en justitie in aanraking is geweest en is veroordeeld.
De eis van de officier van justitie lijkt mede ingegeven door de omstandigheid dat verdachte hinderlijk aanwezig is in het centrumgebied van Tilburg. Naar de opvatting van de officier van justitie is op termijn mogelijk een maatregel aan de orde. De rechtbank kan de eis van de officier van justitie echter niet plaatsen gezien de eerder aangehaalde landelijke oriëntatiepunten en straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De bewezenverklaarde feiten, en dan met name de (zware) mishandelingen en bedreiging, rechtvaardigen een forse gevangenisstraf, maar niet van die hoogte als gevorderd door de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere (deels voorwaardelijke) of lichtere sanctie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

In de zaak met parketnummer 02-138406-22

Feit 1 primair, benadeelde partij [slachtoffer01]
De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 13.377,00.
Namens verdachte is aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij, zowel in omvang als in hoogte, een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Diverse posten zouden volgens de verdediging niet eenvoudig kunnen worden vastgesteld. Verzocht is daarom de vordering van deze benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. Niet helder is dat de geclaimde tandartskosten en kosten voor orthodontie daadwerkelijk een direct gevolg zijn van c.q. in causaal verband staan met dit feit. Evenmin wordt duidelijk of bepaalde separaat geclaimde kosten zijn vergoed door de zorgverzekeraar. Volgens de verdediging staan de kosten van de reflexzonetherapie in een te ver verwijderd verband ten opzichte van het incident. De gevorderde immateriële schade komt de verdediging bovenmatig voor.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 10.637,00, waarvan € 5.637,00 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank overweegt hierbij nog het volgende voor wat betreft het gevorderde bedrag van € 6177 voor de vergoeding van de materiële schade.
Uit de bij de vordering overlegde stukken blijkt dat (naast het kaakletsel) ook de gebitsschade in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte staat, zodat ook bij de daarvoor door de benadeelde partij opgevoerde kosten sprake is van materiële schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Ditzelfde geldt voor de kosten die gemaakt zijn met betrekking tot de opgelopen studievertraging, zodat ook de daarmee samenhangende kosten voor toewijzing vatbaar zijn. In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding anders te beslissen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat door de benadeelde partij ook de psychische gevolgen in voldoende mate zijn onderbouwd. Uit de door de benadeelde partij gegeven toelichting op de vordering blijkt dat zij door haar behandelend psycholoog is doorverwezen voor mindfulness boksen. Hierin ziet de rechtbank reden om ook deze kosten aan te merken als kosten die in voldoende verband staan met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Anders is dat bij de gevorderde kosten die gemaakt zijn bij [hulpverlener01] in verband met een relfexzonetherapie. De rechtbank is niet gebleken dat de benadeelde partij door haar behandelend psycholoog is verwezen naar [hulpverlener01] . Onvoldoende is komen vast te staan dat die kosten in een rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Die kosten (een bedrag van €540,00) worden daarom in mindering gebracht op de het gevorderde bedrag van € 6177,00.
Voor het gevorderde bedrag van € 7500 ter vergoeding van de immateriële schade kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat bij de benadeelde naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,00 billijk. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het volledig gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De wettelijke rente over het inkomensverlies en over de immateriële schade zal worden toegewezen vanaf 4 juni 2022, de dag van de zware mishandeling. Voor de posten van de materiële schade kan niet één dag worden bepaald met ingang waarvan de wettelijke rente moet worden toegewezen. De rechtbank zal de ingangsdatum daarvoor bij wijze van middeling stellen op 1 januari 2023.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Feit 2
Benadeelde partij [slachtoffer02]
De benadeelde partij [slachtoffer02] vordert een schadevergoeding van € 907,18.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag, waarvan € 457,18 materiële schade en € 450,00 immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De verdediging heeft omtrent de tandartskosten nog aangevoerd dat gefactureerd is voor een consult voor een periodieke controle. In de toelichting op de vordering is hierover aangegeven dat de benadeelde als gevolg van de mishandeling ter controle bij de tandarts is geweest. De rechtbank ziet geen enkele reden hieraan te twijfelen. Ditzelfde geldt voor de post “kosten taxi” en “verlies van arbeidsvermogen”. Ook over deze posten is de rechtbank van oordeel dat ze in voldoende verband staan met het handelen van verdachte.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 4 juni 2022, de dag van de mishandeling.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
In de zaak met parketnummer 02-121329-22
De benadeelde partij [verbalisant01] vordert een schadevergoeding van € 590,00.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 590,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is door de verdediging niet betwist. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 15 mei 2023, de dag dat de bedreiging de benadeelde partij heeft bereikt.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 266, 267, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
in de zaak met parketnummer 02-138406-22
feit 1 primair: zware mishandeling;
feit 2: mishandeling;
in de zaak met parketnummer 02-121329-22
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
i
n de zaak met parketnummer 02-005838-23
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
in de zaak met parketnummer 02-138406-22
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van
€ 10.637,00, waarvan € 5.637,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, ten aanzien van de materiële schade vanaf 1 januari 2023 tot aan de dag der voldoening en ten aanzien van de immateriële schade vanaf 4 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01] (feit1), € 10.637,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, ten aanzien van de materiële schade (€ 5.637,00) vanaf 1januari 2023 tot aan de dag der voldoening en ten aanzien van de immateriële schade (€ 5.000,00) vanaf 4 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 88 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer02] van
€ 907,18,waarvan € 457,18 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer02] (feit 2) € 907,18 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 18 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
in de zaak met parketnummer 02-121329-22
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant01] van € 590,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant01] , € 590,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 11 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van F.W.P.M. van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juli 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.