ECLI:NL:RBZWB:2023:5116

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 3183
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) niet was toegepast. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

Belanghebbende was in 2019 ingeschreven op een adres in [plaats 2] en had twee zonen, [zoon 1] en [zoon 2], die op verschillende adressen waren ingeschreven. Hij stelde dat hij recht had op de IACK omdat hij alle kosten voor [zoon 2] had gedragen en regelmatig voor hem zorgde. De inspecteur betwistte dit, omdat geen van de zonen op het adres van belanghebbende was ingeschreven en zij niet doorgaans ten minste drie dagen per week bij hem verbleven.

De rechtbank oordeelde dat belanghebbende geen recht had op de IACK, omdat [zoon 2] niet op zijn adres was ingeschreven. Hoewel [zoon 2] jonger was dan 12 jaar, voldeed belanghebbende niet aan de voorwaarden voor de IACK, die vereisen dat een kind gedurende ten minste zes maanden op hetzelfde adres als de ouder staat ingeschreven. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: R. Hendrickx),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning. Daarbij is de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: IACK) niet toegepast.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Feiten

2. Belanghebbende was in 2019 het gehele jaar in het Basisregistratie Personen (BPR) ingeschreven op het adres [adres 1] , [postcode 1] , [plaats 2] .
2.1.
Samen met [A] ( [A] ) heeft hij een zoon [zoon 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2017, die in 2019 was ingeschreven op het adres van [A] , [adres 2] , [postcode 2] , [plaats 2] .
2.2.
Samen met [B] ( [B] ) heeft hij een zoon [zoon 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 die in 2019 was ingeschreven op het adres van [B] , [adres 3] , [postcode 3] , [plaats 1] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op toepassing van de IACK. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Belanghebbende meent dat de IACK van toepassing is omdat hij alle kosten voor [zoon 2] heeft gedragen. Ter zitting heeft hij daar aan toegevoegd dat de moeder van deze zoon en hij uit elkaar waren en dat hij daarom naar [plaats 3] was verhuisd, maar dat hij heel regelmatig voor zijn zoon zorgde in het huis van de moeder omdat de moeder vaak afwezig was. Op het moment dat het nodig was en de moeder er niet was, dan was belanghebbende er. Hij is daarom tweeënhalve dag per week gaan werken in plaats van full time zodat hij zijn zoon naar school kon brengen. Hij heeft dat in 2019 zeker een paar maanden gedaan, aldus belanghebbende.
3.2.
De inspecteur meent dat de IACK niet van toepassing is omdat (i) geen van de zonen op het adres van belanghebbende was ingeschreven en (ii) geen van de zonen doorgaans ten minste drie gehele dagen per week belanghebbende verbleef. Hij acht niet aannemelijk dat belanghebbende minder is gaan werken om voor [zoon 2] te zorgen; zijn inkomen in 2019 was niet significant lager dan in andere jaren.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op de IACK. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Belanghebbende heeft gesteld dat alleen voor zoon [zoon 2] aan de voorwaarden voor toepassing van de IACK werd voldaan. De rechtbank zal haar oordeel daarom daartoe beperken.
4.1.
In de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is bepaald dat de IACK van toepassing is indien gedurende ten minste 6 maanden van het jaar tot het huishouden van een ouder een kind behoort dat de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt en op hetzelfde adres als de ouder staat ingeschreven. [1] [zoon 2] was in 2019 wel jonger dan 12 jaar, maar omdat hij niet op het adres van belanghebbende was ingeschreven kan belanghebbende aan dit wetsartikel geen recht op toepassing van de IACK ontlenen.
4.2.
Omdat [zoon 2] wel bij zijn moeder was ingeschreven, kan belanghebbende dan toch recht hebben op toepassing van de IACK indien [zoon 2] gedurende 6 maanden in 2019 tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders behoorde. Daarvan is sprake indien deze zoon doorgaans ten minste drie hele dagen per week bij belanghebbende verbleef. [2]
4.3.
Belanghebbende stelt dat zijn zoon ten minste enkele maanden tot zijn huishouden heeft behoord omdat hij in 2019 regelmatig in het huis van de moeder voor zijn zoon heeft gezorgd en dat hij daar dan ook samen met zijn zoon verbleef, als de moeder weg was. Hij heeft echter niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat hij dat, bezien over een periode van 6 maanden, doorgaans op 3 dagen per week deed zoals vereist is voor toepassing van de IACK. Daarom kan in het midden blijven of, zoals de inspecteur heeft gesteld, het verzorgen van de zoon in het huis van de moeder terwijl belanghebbende in dat huis verbleef, niet kan worden aangemerkt als verblijf ‘bij belanghebbende’.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juli 2023 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 8.14a, lid 1, Wet IB 2001.
2.Artikel 44b Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001, tekst 2019.