ECLI:NL:RBZWB:2023:5115

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 3244 en 22 _ 3391
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen uitspraken op bezwaar inzake belastingaanslagen en kosten van dwangbevelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2023, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de ontvanger van de belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft twee belastingaanslagen, één voor het jaar 2017 en één voor het jaar 2019, waarbij de belanghebbende in beide gevallen bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde aanslagen en de daaruit voortvloeiende kosten van dwangbevelen. De rechtbank concludeert dat de ontvanger de aanslagen en de kosten terecht heeft opgelegd.

In de eerste zaak (22/3244) heeft de rechtbank vastgesteld dat het bezwaar van de belanghebbende tegen de kosten van het dwangbevel niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de gemachtigde niet tijdig heeft gereageerd op verzoeken om motivering. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gehad om het bezwaar te motiveren en dat er geen reden is om het bezwaar alsnog ontvankelijk te verklaren.

In de tweede zaak (22/3391) bevestigt de rechtbank dat de kosten van het dwangbevel terecht zijn opgelegd, aangezien de belanghebbende de aanslag niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor betaling bij de belanghebbende ligt, ongeacht de onjuiste behandeling door de Belastingdienst.

De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond en wijst de verzoeken om terugzending naar de ontvanger af. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3244 en 22/3391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Indonesië), belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de ontvanger van 13 mei 2022 en 24 mei 2022.
Zaak 22/3244
1.1.
Aan belanghebbende is een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 opgelegd, met dagtekening 27 mei 2020. Op de aanslag moest € 1.368 worden betaald. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaar is ongegrond verklaard bij uitspraak van 12 augustus 2020. De ontvanger heeft belanghebbende vervolgens bij brief, gedagtekend 21 augustus 2020, bericht dat het eerder verleende uitstel van betaling was vervallen en dat de aanslag betaald moest worden.
1.2.
Met dagtekening 23 september 2020 heeft de ontvanger aan belanghebbende een aanmaning gezonden omdat de aanslag niet was betaald. Omdat de aanslag ook toen niet werd betaald is op 9 februari 2021 een dwangbevel betekend. Daarbij is een bedrag van € 160 aan kosten in rekening gebracht.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen op 23 maart 2021 bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft de gemachtigde op 15 april 2021 en 17 mei 2021 verzocht het bezwaar te motiveren. Daarbij is gewezen op de mogelijkheid dat het bezwaar niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Vervolgens is uitstel van motivering verleend tot 1 september 2021 en is wederom uitstel gevraagd, tot 1 maart 2022. Op 12 april 2022 is een laatste reminder voor motivering gestuurd met een termijn van twee weken en is de gemachtigde erop gewezen dat hij eventuele stukken kon krijgen van de behandelaar van het bezwaar. De gemachtigde heeft niet gereageerd waarna het bezwaar op 13 mei 2022 niet-ontvankelijk is verklaard.
Zaak 22/3391
1.4.
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 opgelegd, met dagtekening 16 oktober 2020. Op de aanslag moest € 207 worden betaald. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraak van 12 juli 2021. De ontvanger heeft belanghebbende vervolgens bij brief, gedagtekend 6 augustus 2021, bericht dat het eerder verleende uitstel van betaling was vervallen en dat de aanslag betaald moest worden.
1.5.
Met dagtekening 24 november 2021 heeft de ontvanger aan belanghebbende een aanmaning gezonden omdat de aanslag niet was betaald. Omdat de aanslag ook toen niet werd betaald is op 2 februari 2022 een dwangbevel betekend. Daarbij is een bedrag van € 57 aan kosten in rekening gebracht.
1.6.
Belanghebbende heeft daartegen op 15 maart 2022 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij uitspraak van 24 mei 2022 ongegrond verklaard.
Zaken 22/3244 en 22/3391
1.7.
De uitspraken op bezwaar en de correspondentie daarover zijn gezonden naar de gemachtigde. Alle andere stukken van de Belastingdienst zijn gezonden naar het adres van belanghebbende in Indonesië.
1.8.
In geschil is of de kosten van € 57 terecht in rekening zijn gebracht en of het bezwaar tegen de kosten van € 160 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de ontvanger, [Ontvanger 1] en [Ontvanger 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende meent dat de kosten ten onrechte in rekening zijn gebracht (zaak 22/3391) en dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard (zaak 22/3244) omdat de gemachtigde in december 2021 meermalen bij het Belastingkantoor is geweest om duidelijkheid te krijgen over de openstaande aanslagen van belanghebbende en de Belastingdienst daaraan geen medewerking wilde verlenen, hoewel de gemachtigde een machtiging en een kopie van het legitimatiebewijs van belanghebbende had overgelegd. Een klacht daarover is gegrond verklaard, aldus belanghebbende, die heeft verzocht de zaken terug te wijzen naar de ontvanger.
2.1.
De rechtbank beoordeelt of de kosten van € 57 ten onrechte in rekening zijn gebracht, of het bezwaar tegen de kosten van € 160 terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of er aanleiding is de zaken terug te wijzen naar de ontvanger. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Zaak 22/3244
3. Uit het ingediende bezwaarschrift is niet op te maken wat het bezwaar is tegen de in rekening gebrachte kosten. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld het bezwaar te motiveren. De rechtbank ziet niet in dat motivering onmogelijk was vanwege de onjuiste behandeling van de gemachtigde door de Belastingdienst in december 2021. De gemachtigde heeft daarbij gevraagd naar openstaande aanslagen, maar aangezien hijzelf het bezwaarschrift tegen de kosten had gestuurd, was hij op de hoogte van het bestaan van de aanslag over het jaar 2017 waar het dwangbevel en de kosten daarvan betrekking op hadden. Bovendien had de ontvanger hem in de laatste reminder bericht dat hij inzage in stukken, die hij voor de motivering nodig zou hebben, kon krijgen.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is er ook geen reden voor terugwijzing van de zaak naar de ontvanger.
Zaak 22/3391
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag niet is betaald binnen de termijn die de ontvanger had gesteld in zijn brief van 6 augustus 2021. Artikel 1 van de Invorderingswet bepaalt dat de ontvanger dan een schriftelijke aanmaning stuurt om alsnog binnen twee weken te betalen. Dat is hier ook gebeurd. Artikel 12 van de Invorderingswet bepaalt vervolgens dat de invordering kan geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel, en artikel 3 van de Kostenwet bepaalt de daarbij in rekening te brengen kosten. Belanghebbende bestrijdt niet dat de kosten conform deze bepalingen zijn vastgesteld. De kosten zijn dus terecht en tot het juiste bedrag in rekening gebracht.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank doet aan de juistheid van het in rekening brengen van de kosten niet af dat de gemachtigde door de Belastingdienst onjuist is behandeld en dat ten onrechte geen informatie over de openstaande belastingschulden van belanghebbende is verstrekt bij zijn bezoeken in december 2021. Het dwangbevel is immers verzonden naar belanghebbende zelf en belanghebbende is ook degene die de aanslag had moeten betalen. Dan is het de verantwoordelijkheid van belanghebbende om voor betaling te zorgen. Dat wordt niet anders indien de gemachtigde geen inzicht heeft in de openstaande aanslagen. Belanghebbende heeft dat immers wel. Daarom zijn de kosten terecht in rekening gebracht. De onjuiste behandeling van de gemachtigde door de Belastingdienst doet daar niet aan af. De rechtbank ziet dan ook geen reden voor vernietiging van de kostenbeschikking.
4.2.
De rechtbank ziet ook geen reden voor terugzending van de zaak naar de ontvanger. Voor terugzending zou alleen reden zijn indien er een fundamenteel gebrek zou kleven aan de uitspraak op bezwaar maar belanghebbende heeft dat niet gesteld en de rechtbank heeft ook zelf geen aanwijzingen dat daarvan sprake is.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juli 2023 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).