In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbenden tegen de naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting beoordeeld. De belanghebbenden, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hebben bezwaar gemaakt tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst, die hen een naheffingsaanslag had opgelegd na de verkrijging van een woning op 7 februari 2022. De rechtbank behandelt de vraag of de belanghebbenden recht hebben op het verlaagde tarief van 2% voor de overdrachtsbelasting, dat van toepassing is wanneer de woning als hoofdverblijf wordt gebruikt.
De rechtbank constateert dat de belanghebbenden de woning nooit hebben bewoond, wat een voorwaarde is voor het toepassen van het verlaagde tarief. De belanghebbenden stellen dat onvoorziene omstandigheden, zoals het vinden van een droomwoning en het verkrijgen van financiering, hen hebben verhinderd om de woning als hoofdverblijf te gebruiken. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden niet als onvoorzien kunnen worden aangemerkt volgens de wetgeving. De rechtbank wijst erop dat onvoorziene omstandigheden zoals overlijden of baanverlies zijn bedoeld, en dat de door belanghebbenden aangevoerde redenen niet voldoende zijn om het verlaagde tarief toe te passen.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen correct zijn opgelegd en dat de beroepen ongegrond zijn. De belanghebbenden krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.