ECLI:NL:RBZWB:2023:5100

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
BRE 22/675, 22/676, 22/2613 en 22/2620
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor buitenlandse belastingplichtigen met specifieke zorgkosten

Op 20 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken van twee belanghebbenden, een vrouw en een man, die beiden in Duitsland wonen. De rechtbank beoordeelde hun beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De inspecteur had eerder aanslagen opgelegd en belastingrente in rekening gebracht. De belanghebbenden voerden aan dat de inspecteur de uitgaven voor specifieke zorgkosten onterecht had gecorrigeerd en dat zij recht hadden op een hogere aftrek van deze kosten. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de vervoerskosten had beperkt en dat de belanghebbenden niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen over de hoogte van de zorgkosten en het aantal gereden kilometers. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren, maar kende wel een immateriële schadevergoeding toe vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur en de minister ieder voor de helft de griffierechten aan de belanghebbenden moesten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/675, 22/676, 22/2613 en 22/2620

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende 1] , wonende in Duitsland,

[belanghebbende 2], wonende in Duitsland,
samen: belanghebbenden,
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van [belanghebbende 1] (de vrouw) en [belanghebbende 2] (de man) tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 24 december 2021 en (met instemming van belanghebbenden en de inspecteur) het rechtstreekse beroep tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018.
1.1.
De inspecteur heeft de volgende aanslagen IB/PVV aan de vrouw opgelegd en daarbij belastingrente in rekening gebracht:
Jaar
Aanslag-nummer
[aanslagnummer 1]
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Belasting-rente
Zaak-
nummer
Griffie-recht
2017
H.76.01
41.966
€ 310
22/675
€ 50
2018
H.86.01
38.191
€ 120
22/2613
€ 50
1.2.
De inspecteur heeft de volgende aanslagen IB/PVV aan de man opgelegd en daarbij belastingrente in rekening gebracht:
Jaar
Aanslag-nummer
[aanslagnummer 2]
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Belasting-rente
Zaak-
nummer
Griffie-recht
2017
H.76.01
22.48
€ 82
22/676
€ 50
2018
H.86.01
22.7
€ 25
22/2620
€ 50
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van de man en de vrouw tegen de aanslagen IB/PVV 2017 gegrond verklaard en daarbij het belastbare inkomen uit werk en woning en de rentebeschikkingen als volgt verlaagd:
Jaar
2017
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Rente-beschik-king
Vrouw
€ 35.393
€ 66
Man
€ 20.658
----
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 juni 2023 op zitting behandeld. De vrouw heeft digitaal aan de zitting deelgenomen en namens de inspecteur is op zitting verschenen [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Feiten

2. Belanghebbenden zijn gehuwd en wonen in de onderhavige jaren in Duitsland. Belanghebbenden zijn in onderhavige jaren kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen als bedoeld in artikel 7.8, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
2.1.
Belanghebbenden hebben voor de jaren 2017 en 2018 een aangifte IB/PVV ingediend. Zij hebben in deze aangiften, als gezamenlijke inkomensbestanddeel, uitgaven voor specifieke zorgkosten van in totaal € 12.364 respectievelijk € 11.997 opgevoerd. Een deel van de opgevoerde zorgkosten heeft betrekking op kosten van vervoer (vervoerskosten).
2.2.
De inspecteur heeft bij de aanslagregeling voor de jaren 2017 en 2018 de uitgaven voor specifieke zorgkosten gecorrigeerd.
2.3.
De inspecteur heeft de vervoerskosten als volgt berekend:
Vervoerskosten
Jaar 2017
Jaar 2018
Brandstofkosten
€ 1.256
€ 1.384
Afschrijving
€ 5.000
€ 4.390
Onderhoud
€ 384
€ 139
Wegenbelasting
€ 292
€ 292
Verzekering
€ 718
€ 670
Wasstraat en parkeergeld
€ 517
€ 456
Totaal
€ 8.167
€ 7.331
Zorggerelateerd 78,2% (2017) / 68,4% (2018)
€ 6.387
€ 5.015

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf
3. Op 26 juni 2022, dus ruim na het sluiten van het onderzoek, heeft de rechtbank een e-mail van belanghebbende ontvangen (het e-mailbericht). De rechtbank heeft hierin geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek te heropenen. De rechtbank heeft daarom het e-mailbericht buiten beschouwing gelaten bij het doen van deze uitspraak. Gelet op artikel 2.16, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken wordt het e-mailbericht wel in het dossier opgenomen. Om die reden zal een afschrift daarvan naar de inspecteur worden gestuurd, opdat deze kennis heeft van het volledige dossier.
Inhoudelijk
4. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht de vervoerskosten voor de jaren 2017 en 2018 heeft beperkt tot de in 2.3 weergegeven bedragen. Daarbij is in geschil de hoogte van de brandstofprijs en het gemiddelde verbruik van de auto. Daarnaast is het aandeel van de zorggerelateerde gereden kilometers in geschil. Tevens beoordeelt de rechtbank of sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4.1.
Belanghebbenden zijn de mening toegedaan dat de brandstofkosten voor de jaren 2017 en 2018 € 1.945 respectievelijk € 2.013 bedragen. De inspecteur gaat ten onrechte uit van een lagere dieselprijs per liter en een lager verbruik van de auto, aldus belanghebbenden. Daarnaast betogen belanghebbenden dat alle gereden kilometers zorggerelateerd zijn.
4.2.
De inspecteur heeft aangevoerd dat belanghebbenden geen stukken hebben overgelegd waaruit het aantal gereden kilometers met de auto per kalenderjaar is af te leiden. De auto is in 2016 tweedehands aangeschaft en belanghebbenden kunnen geen gegevens verstrekken over de kilometerstand ten tijde van de aanschaf van de auto. Belanghebbenden hebben de kilometerstand van 29 januari 2021 (95.350 km) opgegeven, zonder onderliggend bewijsstuk. Belanghebbenden hebben eveneens geen bewijsstukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt welk bedrag per kalenderjaar aan brandstofkosten is betaald.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.1.
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbenden de bewijslast rust aannemelijk te maken hoe hoog de vervoerskosten waren in de jaren 2017 en 2018. De bewijslast inzake het standpunt van belanghebbenden dat alle gereden kilometers zorggerelateerd zijn, rust eveneens op belanghebbenden. Het is voldoende als belanghebbenden de juistheid van hun stellingen aannemelijk maken. Zij mogen dat op alle mogelijke manieren doen. Het gegeven dat belanghebbenden over de jaren 2017 en 2018 niet meer over onderliggende stukken beschikken (waaronder tankbonnen en kilometerstanden van de auto) ter staving van de door hen voorgestane vervoerskosten, maakt het leveren van het vereiste bewijs niet onmogelijk maar bemoeilijkt het wel.
4.3.2.
De inspecteur is voor de jaren 2017 en 2018 ter zake van brandstofprijs van de auto uitgegaan van de gemiddelde dieselprijzen in Duitsland zoals weergegeven op de website van ADAC. Belanghebbenden verklaren dat zij in die jaren een veel hogere dieselprijs per liter hebben betaald, omdat zij Ultimate diesel hebben getankt. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de jaren 2017 en 2018 Ultimate diesel hebben getankt in plaats van gewone diesel. De enkele stelling van belanghebbenden acht de rechtbank daarvoor onvoldoende bewijs, te meer omdat het heel gebruikelijk is dat eigenaren van een dieselauto normale diesel tanken. Verder is voor wat de dieselprijs betreft nog van belang dat belanghebbenden vlak bij de Nederlandse grens wonen en de inspecteur onweersproken heeft gesteld dat de dieselprijs in Nederland doorgaans goedkoper is dan de dieselprijs in Duitsland. Daarom is ook niet uit te sluiten dat belanghebbenden in Nederland hebben getankt. Dit alles overwegende acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat moet worden uitgegaan van een hogere dieselprijs dan de door de inspecteur gehanteerde prijs.
4.3.3.
Ter zake van het verbruik van de auto gaan belanghebbenden uit van een gemiddeld dieselverbruik van 12 liter per 100 kilometers. De inspecteur is uitgegaan van informatie op de websites van ADAC, Travelcard en de ANWB ter zake van het verbruik van het type auto zoals dat van belanghebbenden. Volgens de inspecteur volgt uit die informatie een gemiddelde praktijkverbruik van 6 tot 6,5 liter per 100 gereden kilometers. De inspecteur is daarom bij zijn berekening uitgegaan van 6,5 liter per 100 kilometer. De rechtbank acht dat een redelijke benadering. Belanghebbenden hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun auto in de jaren 2017 en 2018 een hoger verbruik had. De door belanghebbenden aangevoerde omstandigheid dat vaak sprake is geweest van korte ritjes – of dat nu waar is of niet – is daarvoor onvoldoende.
4.3.4.
De auto is door belanghebbenden tweedehands gekocht op 20 mei 2016. De kilometerstand ten tijde van die aankoop is niet bekend, althans, belanghebbenden beschikken niet meer over een aankoopfactuur of enig ander stuk waar die kilometerstand op staat. Voor de hoogte van het aantal gereden kilometers per kalenderjaar is de inspecteur uitgegaan van de omstandigheid dat de auto op 28 april 2015 nieuw in gebruik is genomen en dat de kilometerstand 95.350 was op 29 januari 2021 (totaal 69 maanden). Uit die gegevens heeft de inspecteur het aantal gemiddelde gereden kilometers per maand herleid en berekend op 1.382 kilometers per maand. De inspecteur komt daarbij gemiddeld uit op 16.584 gereden kilometers per kalenderjaar. Belanghebbenden hebben gegevens aangedragen over prijzen en kilometerstanden van andere in 2019/2020 verkochte tweedehands auto’s. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit echter niets worden afgeleid over de aan de prijs gerelateerde kilometerstand van hun auto in 2016 en dus ook niet over het aantal door belanghebbenden gereden kilometers. Ook anderszins hebben belanghebbenden naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij per jaar minder kilometers hebben gereden dan waarvan de inspecteur is uitgegaan.
4.3.5.
Belanghebbenden hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat alle met de auto gereden kilometers in de jaren 2017 en 2018 zorggerelateerd zijn, aangezien niet inzichtelijk is gemaakt welke ritten en in welk jaar waar naartoe zijn gemaakt. Het is van algemene bekendheid dat eigenaren van auto’s in privé niet uitsluitend ritten voor één bepaald doel maken. De enkele stelling van belanghebbenden dat uitsluitend zorggerelateerde ritten met de auto zijn gemaakt, acht de rechtbank daartegenover onvoldoende. De inspecteur heeft het percentage zorggerelateerde vervoerskosten berekend op basis van de door belanghebbenden opgegeven zorggerelateerde kilometers in relatie van het totaal door de inspecteur berekende aantal gereden kilometers (zie 4.3.4). De rechtbank acht de op basis daarvan berekende percentages van 78,2% (2017) en 68,4% (2018) een heel redelijke benadering en zal daarvan uitgaan omdat belanghebbenden de onjuistheid daarvan niet aannemelijk hebben gemaakt.
Vertrouwensbeginsel
4.4.
Belanghebbenden hebben aangevoerd dat voor het jaar 2014 de zorgkosten, na uitvoerig en meermaals te zijn uitgevraagd, door de inspecteur akkoord zijn bevonden. Daardoor is bij belanghebbenden het vertrouwen gewekt dat zij in de daaropvolgende jaren ook recht hebben op eenzelfde aftrek van zorgkosten van dezelfde zorgverleners die voor 2014 zijn beoordeeld en akkoord zijn bevonden. De inspecteur stelt dat elk jaar op zichzelf staat omdat elk jaar verschilt qua verreden kilometers zodat de afstemming in 2014 geen in rechte te honoreren vertrouwen kan wekken voor andere jaren. De rechtbank is van oordeel dat de situatie van belanghebbenden in 2017 en 2018 zoveel verschilt van die in 2014, alleen al doordat zij in een andere, in 2016 aangeschafte auto zijn gaan rijden, dat aan de afspraken uit 2014 geen vertrouwen is te ontlenen voor de aftrek van zorgkosten in deze latere jaren. Voor zover daaraan vertrouwen zou zijn te ontlenen zou dat hoogstens betrekking kunnen hebben op de vraag of bepaalde ritten, waarover in 2014 concreet is gesproken, als zorggerelateerd kunnen worden beschouwd. Een eventueel daarover gewekt vertrouwen is in dit geval gehonoreerd doordat de inspecteur het aantal door belanghebbenden gestelde zorggerelateerd verreden kilometers heeft gevolgd.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
5.1.
Belanghebbenden maken aanspraak op ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de geschillen beslecht hadden moeten zijn
Jaar 2018
5.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen de ontvangst van het bezwaarschrift inzake de aanslagen IB/PVV 2018 door de inspecteur (28 april 2022) en de uitspraakdatum van de rechtbank (20 juli 2023) nog geen 24 maanden (redelijke termijn) zijn verstreken. De redelijke termijn waarbinnen het geschil over 2018 beslecht had moeten zijn, is dus niet overschreden.
Jaar 2017
5.3.
De rechtbank stelt vast dat in de zaken van zowel de vrouw als die van de man hetzelfde geschilpunt (uitgaven specifieke zorgkosten) ter discussie staat. De motivering in beroep is in die zaken nagenoeg identiek, dan wel vergelijkbaar. Tenslotte zijn de beroepen gezamenlijk behandeld op de zitting van 9 juni 2023. Dit heeft tot gevolg dat ter vaststelling van het bedrag van de ISV voor beide zaken gezamenlijk eenmaal het tarief van € 500 per half jaar wordt gehanteerd.
5.4.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 9 oktober 2020 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 20 juli 2023. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 34 maanden verstreken.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 10 maanden is overschreden. Belanghebbenden hebben recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 15 maanden heeft geduurd en daarmee 9 maanden te lang, komt 9/10 deel (afgerond € 900) voor rekening van de inspecteur, en de rest (€ 100) voor rekening van de minister. De rechtbank merkt de minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Belastingrente
6. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbenden hebben geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. De toekenning van ISV voor het jaar 2017 maakt dat niet anders. Omdat er ISV verschuldigd is, moeten de inspecteur en de minister ieder voor de helft de griffierechten aan belanghebbenden (aanslagen IB/PVV 2017) vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbenden tot een bedrag van € 100;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbenden tot een bedrag van € 900;
  • gelast dat de inspecteur de helft van door belanghebbenden voor het jaar 2017 betaalde griffierechten aan hen vergoedt, zijnde een bedrag € 50;
  • gelast dat de minister de helft van door belanghebbenden voor het jaar 2017 betaalde griffierechten aan hen vergoedt, zijnde een bedrag € 50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 20 juli 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).