Beoordeling door de rechtbank
1. Eiseres heeft op 4 juli 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Met het besluit van 7 juli 2017 is aan haar een WW-uitkering toegekend. Eiseres heeft deze uitkering ontvangen over de periode van 3 juli 2017 tot en met 15 april 2018. Het UWV heeft destijds aangenomen dat eiseres verzekerd was voor de WW omdat eiseres bij [naam bedrijf] gewerkt zou hebben in de periode van 18 november 2016 tot 3 juli 2017.
Per 1 oktober 2017 is aan eiseres ook een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend.
2. Het UWV heeft aanleiding gezien om een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het UWV met het besluit van 10 januari 2022 aan eiseres meegedeeld dat zij geen WW-uitkering krijgt en dat het toekenningsbesluit van 7 juli 2017 komt te vervallen. Volgens het UWV is uit het onderzoek gebleken dat niet aangetoond kan worden dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en [naam bedrijf] .
Met het besluit van 13 januari 2022 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij over de periode van 3 juli 2017 tot en met 15 april 2018 een bedrag van € 12.788,09 aan WW-uitkering en toeslag heeft ontvangen zonder dat zij daar recht op had. Dit bedrag moet eiseres terugbetalen.
Met het besluit van 14 januari 2022 is aan eiseres meegedeeld dat zij binnen 6 weken het hiervoor genoemde bedrag moet terugbetalen. Als zij dat niet kan, kan zij een terugbetalingsregeling treffen.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 10, 13 en 14 januari 2022. Met het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
4. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft gesteld dat eiseres geen recht op een WW-uitkering en toeslag heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat het besluit getoetst moet worden aan de criteria van een belastend besluit. Het UWV zal feiten en omstandigheden moeten aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat eiseres geen werkzaamheden heeft verricht
.Eiseres heeft aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat er geen sprake was van geboekte omzet niet betekent dat de werkgever geen personeel in dienst had. De verklaringen van de werkgever en diens boekhouder moeten worden bezien in het licht van het feit dat zij zelf subject van onderzoek waren. Het is daarom niet onbegrijpelijk dat zij een voor eiseres belastende verklaring hebben afgelegd. Eiseres is verder van mening dat het UWV op grond van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook inzage moet geven in de verklaringen van de andere werknemers die betrokken zijn geweest bij het onderzoek.
Is er sprake van strijd met artikel 7:4, tweede lid, van de Awb?
7. Uit het dossier blijkt dat ook onderzoek is gedaan naar andere personen die gewerkt zouden hebben bij [naam bedrijf] . De rechtbank stelt vast dat hun verklaringen niet ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit. Deze verklaringen kunnen daarom niet aangemerkt worden als op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV de verklaringen van de andere personen waarnaar onderzoek is gedaan niet ter inzage heeft hoeven leggen voor eiseres. Het UWV heeft dus niet in strijd met artikel 7:4, tweede lid, van de Awb gehandeld.
8. Bij besluiten tot intrekking en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, gaat het om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat het UWV feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is geweest tussen eiseres en [naam bedrijf] . Indien op grond van de door het UWV gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres ten tijde hier van belang geen dienstbetrekking in de zin van de WW heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
9. Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Voor de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dient de vraag te worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen.
Heeft het UWV aannemelijk gemaakt dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking?
10. Het UWV heeft zijn stelling dat geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking onderbouwd door te verwijzen naar de bevindingen van het onderzoek dat is verricht door een thema-onderzoeker van het UWV. Deze onderzoeker heeft navraag gedaan bij de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel. Verder heeft hij diverse systemen geraadpleegd, heeft hij gesprekken gevoerd met [naam eigenaar] (eigenaar van [naam bedrijf] ), met [naam persoon] (de persoon die de administratie van het bedrijf heeft verzorgd) en met eiseres. Ook zijn er nog diverse stukken opgevraagd en ontvangen van eiseres.
11. Uit de bevindingen van het onderzoek blijkt dat [naam bedrijf] in de jaren 2016 en 2017 geen omzet heeft behaald. De eigenaar van het bedrijf heeft verklaard dat hij het bedrijf is begonnen als eenmanszaak en dat hij nooit personeel in dienst heeft gehad. In 2015 is hij gestopt met het bedrijf. De heer [naam persoon] heeft verklaard dat er nooit iemand heeft gewerkt voor [naam bedrijf] , maar dat hij wel arbeidsovereenkomsten heeft opgemaakt voor dit bedrijf. Ook heeft hij de WW-aanvragen voor diverse personen verzorgd. Verder is uit het onderzoek gebleken dat op de WW-aanvraag van eiseres de contactgegevens van de heer [naam persoon] zijn vermeld en dat hij ook als haar contactpersoon met het UWV telefonisch contact heeft gehad.
12. Eiseres is op 9 juli 2020 gehoord over de onderzoeksbevindingen. Hoewel zij het gespreksverslag niet heeft ondertekend, heeft haar gemachtigde ter zitting gesteld dat eiseres achter haar eerdere verklaringen van het verhoor staat en dat zij daar geen aanvullingen op heeft. Tijdens dat verhoor heeft eiseres verschillende keren ontkend dat zij de heer [naam persoon] kent. Zij heeft echter ook verklaard dat zij hem € 20,-- heeft betaald voor zijn hulp bij het invullen van de aanvraag om een WW-uitkering. Gelet op deze tegenstrijdige verklaringen en het feit dat de contactgegevens van de heer [naam persoon] op de WW-aanvraag staan vermeld, gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres de heer [naam persoon] kent en dat zij met hem afspraken heeft gemaakt over de aanvraag van haar WW-uitkering. Verder blijkt uit het verslag van het verhoor dat eiseres, desgevraagd, niet heeft kunnen vertellen waar zij haar werkzaamheden heeft verricht en wie haar collega’s waren.
13. Uit het onderzoek blijkt ook dat er, ondanks het feit dat er volgens de arbeidsovereenkomst en de gegevens uit de polisadministratie vakantiegeld werd gereserveerd, dit nooit is uitbetaald en er ook geen eindafrekening is opgemaakt. Ook is, ondanks de vermelding van afdracht van pensioenpremie op salarisstroken, niet gebleken dat er daadwerkelijk pensioen is opgebouwd/afgedragen.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank nog een agenda aan partijen toegestuurd, waarbij eiseres in overweging is gegeven om stukken met betrekking tot de eindafrekening, betaling van vakantiegeld en opbouw pensioen over te leggen. Eiseres heeft geen stukken overgelegd en ook geen aanvullende verklaringen afgelegd over de betalingen die door [naam bedrijf] zouden zijn verricht. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat geen vakantiegeld is betaald, er geen eindafrekening heeft plaatsgevonden en dat ook geen pensioenpremie is afgedragen en/of pensioen is opgebouwd.
14. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek naar de verzekeringsplicht van eiseres zorgvuldig is verricht. Gelet op de onderzoeksbevindingen zoals hiervoor weergegeven en in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het UWV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er over de periode van 18 november 2016 tot
3 juli 2017 geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, maar van een gefingeerde dienstbetrekking.
15. Eiseres heeft in het geheel geen stukken overgelegd waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat zij feitelijk wel werkzaamheden heeft verricht voor [naam bedrijf] . Eiseres heeft volstaan met verwijzing naar haar verklaringen ten tijde van het verhoor.
Gelet op de onderzoeksbevindingen volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat niet uitgegaan kan worden van de verklaringen van de heer [naam eigenaar] en de heer [naam persoon] . De rechtbank merkt hierbij op dat de verklaring van de heer [naam eigenaar] dat hij geen werknemers in dienst had, overeenkomt met de verklaring van de heer [naam persoon] . Omdat eiseres geen begin van bewijs heeft overgelegd dat zij wel heeft gewerkt bij [naam bedrijf] , is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs.
16. Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet aangemerkt kon worden als werknemer, zodat zij ook niet verzekerd was voor de WW. Het recht op WW-uitkering is dan ook op goede gronden ingetrokken.
17. De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 10 januari 2022 niet expliciet is opgenomen dat ook het besluit tot toekenning van de toeslag is ingetrokken. De rechtbank zal hier echter geen consequenties aan verbinden. Daartoe wordt overwogen dat uit artikel 2, eerste lid, van de TW rechtstreeks volgt dat alleen recht bestaat op een toeslag als er ook recht bestaat op een loondervingsuitkering. Door de intrekking van de WW-uitkering had eiseres geen recht meer op een loondervingsuitkering zodat met die intrekking ook de grondslag voor de toeslag is komen te vervallen.
18. Uit het voorgaande volgt dat eiseres geen recht had op een WW-uitkering en toeslag. Nu de WW-uitkering en de toeslag wel zijn betaald, staat daarmee vast dat er onverschuldigd is betaald. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden tegen de terug- en invordering naar voren gebracht, zodat de terug- en invordering geen afzonderlijke bespreking behoeven.