In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Geertruidenberg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 245.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, betwistte deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 223.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 behandeld, waarbij de heffingsambtenaar en een taxateur aanwezig waren. Na een schorsing van het onderzoek om aanvullende stukken in te dienen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van € 245.000 niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning in goede justitie moet worden vastgesteld op € 235.000. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met 16 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van in totaal € 150, waarvan € 9,38 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 140,62 voor de Staat der Nederlanden.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de vastgestelde waarde van de woning tot € 235.000, en veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van de proceskosten aan belanghebbende, die in totaal € 2.684,50 bedragen. De heffingsambtenaar moet ook het griffierecht van € 48 vergoeden.