ECLI:NL:RBZWB:2023:506

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/2149 en 21/2156
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrentebeschikking en bezwaar tegen aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende uit Duitsland die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met een belastbaar inkomen van € 141.919, en had daarbij € 3.019 aan belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast was er een aanslag opgelegd voor de Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, met een bijdrage-inkomen van € 46.140, waarvoor € 126 aan belastingrente was berekend. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze rentebeschikkingen, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende op 20 oktober 2022 en opnieuw op 17 januari 2023 behandeld. De belanghebbende was beide keren niet verschenen. De rechtbank heeft onderzocht of de belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zittingen. De griffier had de belanghebbende per aangetekende brief en e-mail uitgenodigd, maar de uitnodiging was retour gekomen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd.

In de beoordeling van de rechtbank werd gekeken naar de wettelijke grondslagen voor de belastingrente, zoals vastgelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de belastingrente terecht had vastgesteld en dat de berekening correct was. De rechtbank verwierp de stelling van de belanghebbende dat hij niet was geïnformeerd over de procedure van uitstel van betaling en dat er geen grondslag was voor het percentage van 4% belastingrente. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2149 en 21/2156
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 7 april 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 141.919. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 3.019 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking IB/PVV).
1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen uit werk en woning van € 46.140. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 126 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking Zvw).
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen voor het eerst op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur]. Belanghebbende is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.7.
Op 30 oktober 2022 heeft belanghebbende om 17:45 uur een sms-bericht gestuurd aan de griffier. Hierin staat: “
Geachte, zojuist terug uit het buitenland. U had gebeld. Ik heb recent proberen in te loggen voor de meeting maar dat lukte niet. Verder voel ik mij overvallen want ik heb geen advocaat kunnen mobiliseren. 1. Aanleg beschouw ik als verloren maar daarom zal ik nu een hoger beroep advocaat inschakelen. Niet voornemens enige vorm van rente aan de staat te betalen. Nooit. Niemand krijgt tegenwoordig rente. Tot aan het Hooggerechtshof!
Hoogachtend [belanghebbende]”
1.8.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het ontvangen sms-bericht het onderzoek heropend en de beroepen nogmaals, op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur]. Belanghebbende is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
1.9.
De rechtbank heeft onderzocht of belanghebbende behoorlijk is uitgenodigd, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft bij aangetekende brief (hierna: de brief), verzonden op 9 november 2022 en gericht aan belanghebbende op het door hem aangegeven adres, [adres] te [postcode] [plaats] [land], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. De brief is retour gekomen. De griffier heeft de uitnodiging op 21 december 2022 per gewone post naar het voornoemd adres verzonden. Tevens heeft de griffier de uitnodiging voor de zitting van 17 januari 2023 op 9 november 2022 per e-mail toegezonden aan het door belanghebbende doorgegeven e-mailadres [e-mailadres]. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting uitgenodigd.

2.Feiten

2.1.
De gemachtigde van belanghebbende heeft om uitstel verzocht voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2018 van belanghebbende. De inspecteur heeft uitstel verleend tot
1 mei 2020.
2.2.
Belanghebbende heeft op 15 mei 2020 aan de inspecteur verzocht om drie maanden aanvullend uitstel voor het indienen van zijn aangifte IB/PVV 2018. De inspecteur heeft uitstel verleend tot 1 augustus 2020.
2.3.
Met dagtekening 26 augustus 2020 is aan belanghebbende een herinnering gestuurd voor het doen van aangifte IB/PVV 2018.
2.4.
Belanghebbende heeft op 10 september 2020 aangifte IB/PVV 2018 gedaan.
2.5.
De aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 zijn, overeenkomstig de aangifte, opgelegd met dagtekening 5 november 2020. Gelijktijdig heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht.
2.6.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de rentebeschikkingen IB/PVV en Zvw is ongegrond verklaard.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht en tot juiste bedragen belastingrente in rekening heeft gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende stelt dat hij niet geïnformeerd is over de procedure van uitstel van betaling. Hij is van mening dat de belastingdienst hem had moeten wijzen op het feit dat dit gepaard ging met een boeterente van 4%. Verder stelt belanghebbende dat er geen grondslag is voor het percentage van 4%.
3.3.
De inspecteur verwijst onder meer naar artikel 30fc en artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en concludeert dat de rentebeschikkingen terecht zijn vastgesteld op grond van de wettelijke bepalingen en juist zijn berekend.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de aangifte ingediend is op 10 september 2020 en de aanslagen zijn opgelegd op 5 november 2020. Op grond van artikel 30fc, eerste en tweede lid, van de AWR dient de belastingrente berekend te worden over het tijdvak vanaf zes maanden vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting verschuldigd is en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting. Anders dan belanghebbende stelt, is het in rekening brengen van belastingrente gebaseerd op een wettelijke grondslag. De berekening die de inspecteur in het verweerschrift heeft opgenomen is juist.
3.5.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de rente onredelijk hoog is, stelt de rechtbank voorop dat de rechtbank niet kan oordelen over de redelijkheid van de wettelijke bepalingen inzake de belastingrente. In de wettelijke regeling is bepaald dat het percentage van de belastingrente voor de inkomstenbelasting ten minste 4 procent bedraagt. De wetgever heeft bij de invoering van de regeling van de belastingrente aansluiting gezocht bij de regeling verzuimrente van de Algemene wet bestuursrecht. De wetgever heeft daarmee beoogd het aangiftegedrag van de belastingplichtige te beïnvloeden. [1]
Het is aan belastingplichtigen om eventuele ongewenste rente-effecten te voorkomen of beperken door tijdig een voorlopige aanslag te vragen of om een herziening van een reeds opgelegde voorlopige aanslag te verzoeken die zo goed mogelijk aansluit bij de feitelijk verschuldigde belasting. Gelet hierop wordt de stelling van belanghebbende dat de inspecteur belanghebbende had moeten wijzen op de verschuldigdheid van belastingrente verworpen. Van een boete(rente), zoals belanghebbende stelt, is geen sprake.
3.6.
Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Nu de beroepen ongegrond zijn, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 31 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2019-2020, 35 303, nr. 6, p. 30-31.