In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende uit Duitsland die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met een belastbaar inkomen van € 141.919, en had daarbij € 3.019 aan belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast was er een aanslag opgelegd voor de Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, met een bijdrage-inkomen van € 46.140, waarvoor € 126 aan belastingrente was berekend. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze rentebeschikkingen, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende op 20 oktober 2022 en opnieuw op 17 januari 2023 behandeld. De belanghebbende was beide keren niet verschenen. De rechtbank heeft onderzocht of de belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zittingen. De griffier had de belanghebbende per aangetekende brief en e-mail uitgenodigd, maar de uitnodiging was retour gekomen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd.
In de beoordeling van de rechtbank werd gekeken naar de wettelijke grondslagen voor de belastingrente, zoals vastgelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de belastingrente terecht had vastgesteld en dat de berekening correct was. De rechtbank verwierp de stelling van de belanghebbende dat hij niet was geïnformeerd over de procedure van uitstel van betaling en dat er geen grondslag was voor het percentage van 4% belastingrente. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.