ECLI:NL:RBZWB:2023:5022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
BRE 22/1582, 22/1589, 22/1590, 22/3845, 22/3846
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanmaningskosten en betekeningskosten in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt meerdere zaken, waaronder de aanmaningskosten in verband met de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de aanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet. De ontvanger had aan belanghebbende aanmaningskosten in rekening gebracht voor verschillende belastingaanslagen, die door de rechtbank als terecht worden beoordeeld. De rechtbank verklaart de beroepen in de zaken BRE 22/1582, 22/1589 en 22/1590 ongegrond, omdat de aanmaningskosten correct zijn opgelegd. Voor de zaken BRE 22/3845 en 22/3846, die betrekking hebben op betekeningskosten dwangbevel, verklaart de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk, aangezien de kosten reeds tot nihil zijn verminderd door de ontvanger. De rechtbank oordeelt dat zij onbevoegd is om te oordelen over de beslissingen tot verrekening door de ontvanger. De uitspraak benadrukt de wettelijke bepalingen omtrent invorderingskosten en de bevoegdheden van de belastingrechter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1582, 22/1589, 22/1590, 22/3845 en 22/3846

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de ontvanger van 16 maart 2022 en 15 juni 2022.
1.1.
De ontvanger heeft met dagtekening 10 november 2021 aan belanghebbende bij afzonderlijke beschikkingen de volgende aanmaningskosten in rekening gebracht:
  • € 8 in verband met de invordering van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met dagtekening 5 maart 2021 (de naheffingsaanslag MRB);
  • € 17 in verband met de invordering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019 (de aanslag IB/PVV 2019);
  • € 8 in verband met de invordering van de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2019 (de aanslag Zvw 2019).
1.2.
Op 2 februari 2022 heeft de ontvanger belanghebbende bij afzonderlijke beschikking de volgende betekeningskosten dwangbevel in rekening gebracht:
  • € 545 in verband met de invordering van de aanslag IB/PVV 2019;
  • € 45 in verband met de invordering van de aanslag Zvw 2019.
1.3.
De ontvanger heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanmaningskosten bij uitspraken op bezwaar van 16 maart 2022 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de ontvanger de aanmaningskosten gehandhaafd. De bezwaren tegen de betekeningskosten dwangbevel heeft de ontvanger bij uitspraken op bezwaar van 15 juni 2022 gegrond verklaard. De betekeningskosten dwangbevel heeft de ontvanger verminderd tot nihil.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de ontvanger deelgenomen: [ontvanger], [ontvanger] en [ontvanger]. Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanmaningskosten terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht en verder beoordeelt de rechtbank wat er moet gebeuren met het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar over de betekeningskosten dwangbevel en met belanghebbendes standpunten over verrekeningen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht. De beroepen in de zaken BRE 22/1582, 22/1589 en 22/1590 worden daarom ongegrond verklaard. Nu de betekeningskosten dwangbevel in de bezwaarfase reeds zijn verminderd tot nihil, heeft belanghebbende geen belang meer bij de beroepen met betrekking tot de betekeningskosten dwangbevel. De rechtbank verklaart de beroepen in de zaken BRE 22/3845 en 22/3846 daarom niet-ontvankelijk. Voor zover de beroepen betrekking hebben op beslissingen tot verrekening door de ontvanger van de Belastingdienst, is de rechtbank (belastingrechter) onbevoegd om hierover te oordelen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Vooraf
4. Belanghebbende heeft ter zake van het te betalen griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan, omdat hij onvoldoende inkomen en geen vermogen heeft. Dat beroep is door de griffier toegewezen. De rechtbank acht dat juist.
Wettelijke regeling met betrekking tot invorderingskosten
5. Een belastingaanslag is invorderbaar zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet. [1] In afwijking hiervan is een naheffingsaanslag invorderbaar veertien dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet. [2] Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. [3] Ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering worden aan degene die niet tijdig heeft betaald, kosten in rekening gebracht. [4] Voor het verzenden van een aanmaning tot betaling is verschuldigd € 8 bij een gevorderde som tot € 454 en € 17 bij een gevorderde som van € 454 of meer. [5] Voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling is verschuldigd € 45 verhoogd met € 4 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met een maximum van € 13.449. [6]
Zaak BRE 22/1582: aanmaningskosten in verband met de invordering van de naheffingsaanslag MRB
6. Met dagtekening 5 maart 2021 is aan belanghebbende de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 224. De uiterste betaaldatum van de naheffingsaanslag was 19 maart 2021. Met dagtekening 10 november 2021 is een aanmaning aan belanghebbende verzonden in verband met de invordering van de naheffingsaanslag. Daarbij zijn € 8 aanmaningskosten in rekening gebracht.
6.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslag MRB onterecht aan hem is opgelegd, aangezien de auto ter zake waarvan de naheffingsaanslag MRB is opgelegd, zich toentertijd bij Domeinen Roerende Zaken bevond en de auto sinds 12 maart 2021 niet meer op zijn naam staat. De aanmaningskosten zijn daarom volgens belanghebbende onterecht in rekening gebracht.
6.2.
De ontvanger heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht, omdat de naheffingsaanslag MRB niet tijdig is betaald. Daarbij merkt de ontvanger op dat de naheffingsaanslag MRB vast staat nu belanghebbende hiertegen niet in bezwaar is gekomen. Overigens is de ontvanger van mening dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, aangezien belanghebbende in de periode waarover de naheffingsaanslag is opgelegd, houder van de auto was en het kenteken van de auto niet was geschorst. In dat geval kan MRB worden geheven, ook als de auto op het Domein Roerende Zaken stond.
6.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Belanghebbende is niet in bezwaar gekomen tegen de naheffingsaanslag MRB. De naheffingsaanslag staat daarmee vast. De rechtbank kan daarom in deze procedure niet (meer) beoordelen of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende moet de naheffingsaanslag dus betalen, maar heeft dit niet (tijdig) gedaan. Gelet op de wettelijke regeling (zie overweging 5) en de feiten in de situatie van belanghebbende (overweging 6) zijn de aanmaningskosten terecht en tot de juiste hoogte in rekening gebracht bij belanghebbende. Het beroep met betrekking tot de aanmaningskosten in verband met de invordering van de naheffingsaanslag MRB (zaak BRE 22/1582) is daarom ongegrond.
Zaken BRE 22/1589 en 22/1590: aanmaningskosten in verband met de invordering van de aanslag IB/PVV 2019 en de aanslag Zvw 2019
7. Met dagtekening 8 september 2021 zijn aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2019 (naar een te betalen bedrag van € 5.707, inclusief verzuimboete en belastingrente) en de aanslag Zvw 2019 (naar een te betalen bedrag van € 59, inclusief belastingrente) opgelegd. De uiterste betaaldatum van de aanslagen was 20 oktober 2021. Met dagtekening 10 november 2021 zijn aanmaningen aan belanghebbende verzonden in verband met de invordering van de aanslagen. Daarbij zijn respectievelijk € 17 en € 8 aanmaningskosten in rekening gebracht.
7.1.
Belanghebbende heeft in de kern betoogd dat hij nog recht heeft op teruggaven in verband met de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017. Aangezien hij die teruggaven niet heeft ontvangen, is sprake van een betaalachterstand van de Belastingdienst aan belanghebbende. Belanghebbende vindt het daarom zeer ongepast dat de Belastingdienst hem aanmaningen stuurt.
7.2.
De ontvanger heeft toegelicht dat de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 zijn verminderd. De teruggaven over 2016 en 2017 waar belanghebbende over spreekt, zijn niet aan hem uitbetaald omdat het verminderingen betreffen die deels gebruikt zijn om de openstaande aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 mee af te boeken. Het restant van deze te ontvangen of verrekenen bedragen is gebruikt om te verrekenen met andere openstaande belastingaanslagen. Deze verminderingen waren echter niet voldoende om ook de aanslag IB/PVV 2019 mee te verrekenen. Omdat de aanslag IB/PVV 2019 vervolgens onbetaald bleef, zijn de aanmaningskosten volgens de ontvanger terecht in rekening gebracht.
7.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. De belastingrechter is bevoegd om over bepaalde beslissingen van de ontvanger te oordelen. De beslissing van de ontvanger met betrekking tot verrekening behoort daar niet toe. Er staat daartegen daarom geen beroep open bij de belastingrechter, en ook niet bij de algemene bestuursrechter. [7] De civiele rechter is bevoegd. Voor zover de beroepen van belanghebbende in de zaken BRE 22/1589 en 22/1590 betrekking hebben op de beslissing tot verrekening, is de rechtbank onbevoegd om hierover te oordelen.
7.4.
Belanghebbende heeft de aanslag IB/PVV 2019 en de aanslag Zvw 2019 niet (tijdig) betaald. Gelet op de wettelijke regeling (zie overweging 5) en de feiten in de situatie van belanghebbende (overweging 7) zijn de aanmaningskosten terecht en tot de juiste hoogte in rekening gebracht bij belanghebbende. Wat belanghebbende overigens heeft aangevoerd, met name met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden en de duur van de procedures bij de rechtspraak, kan niet leiden tot een ander oordeel. Overigens merkt de rechtbank op dat de rechtbank uitspraak doet binnen twee jaar nadat belanghebbende zijn bezwaarschriften heeft ingediend bij de inspecteur. De redelijke termijn voor het doen van uitspraak is dan niet overschreden. [8] Voor zover de beroepen van belanghebbende betrekking hebben op de aanmaningskosten in verband met de invordering van de aanslag IB/PVV 2019 (zaak BRE 22/1589) en de aanslag Zvw 2019 (zaak BRE 22/1590) zijn ze daarom ongegrond.
Zaken BRE 22/3845 en 22/3846: betekeningskosten dwangbevel in verband met de invordering van de aanslag IB/PVV 2019 en de aanslag Zvw 2019
8. Met dagtekening 2 februari 2022 zijn dwangbevelen aan belanghebbende verzonden in verband met de invordering van de aanslag IB/PVV 2019 en de aanslag Zvw 2019. Daarbij zijn respectievelijk € 545 en € 45 betekeningskosten in rekening gebracht. De ontvanger heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de betekeningskosten dwangbevel gegrond verklaard en deze kosten verminderd tot nihil, aangezien de kosten onterecht in rekening waren gebracht omdat het bezwaar tegen de aanmaningskosten toen nog in behandeling was.
8.1.
Belanghebbende geeft in beroep aan dat hij in de uitspraken van de ontvanger heeft gelezen dat hij gelijk heeft gekregen, maar dat de financiële afwikkeling voor hem onbegrijpelijk is, mede gezien de omstandigheid dat het gaat om een zaak van jaren geleden is en de manier waarop de belastingdienst met verrekenen omgaat totaal ondoorzichtig voor hem is. Ook geeft hij aan dat de rechtbank de bezwaar- en beroepsprocedure had kunnen voorkomen door eerdere beroepen voortvarend te behandelen.
8.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Aangezien de betekeningskosten dwangbevel reeds zijn verminderd tot nihil, heeft belanghebbende geen belang meer bij de beroepen. De beroepen kunnen belanghebbende immers niet in een betere positie brengen. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk voor zover deze de betekeningskosten dwangbevel betreffen. Voor zover de beroepen betrekking hebben op verrekening door de ontvanger, is de rechtbank onbevoegd om hierover te oordelen (zie overweging 7.3).

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen in de zaken BRE 22/1582, 22/1589 en 22/1590 zijn ongegrond, voor zover ze betrekking hebben op de aanmaningskosten. Dat betekent dat de aanmaningskosten in deze zaken terecht in rekening zijn gebracht.
9.1.
De beroepen in de zaken BRE 22/3845 en 22/3846 zijn niet-ontvankelijk voor zover ze betrekking hebben op de betekeningskosten dwangbevel. Dat betekent dat de zaken niet inhoudelijk door de rechtbank zijn beoordeeld.
9.2.
Voor zover de beroepen in de zaken BRE 22/1589, 22/1590, 22/3845 en 22/3846 betrekking hebben op beslissingen tot verrekening van de ontvanger, is de rechtbank (belastingrechter) onbevoegd om hierover te oordelen.
9.3.
Omdat geen sprake is van gegronde beroepen, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in zaak BRE 22/1582 ongegrond;
- verklaart de beroepen in de zaken BRE 22/1589 en 22/1590 ongegrond voor zover deze betrekking hebben op de aanmaningskosten en verklaart zich onbevoegd voor zover deze beroepen betrekking hebben op beslissingen tot verrekening door de ontvanger;
- verklaart de beroepen in de zaken BRE 22/3845 en 22/3846 niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking hebben op de betekeningskosten dwangbevel en verklaart zich onbevoegd voor zover deze beroepen betrekking hebben op beslissingen tot verrekening door de ontvanger.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 17 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (IW 1990).
2.Artikel 9, tweede lid, van de IW 1990.
3.Artikel 11 van de IW 1990.
4.Artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (KW).
5.Artikel 2 van de KW.
6.Artikel 3, eerste lid van de KW, geldend voor 2022.
7.Artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb).
8.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.