ECLI:NL:RBZWB:2023:502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/2900
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verlies uit aanmerkelijk belang en boetebeschikking in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij geen rekening was gehouden met een verlies uit aanmerkelijk belang. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag, waarin hij stelde dat hij een verlies uit aanmerkelijk belang van € 109.000 had geleden. De inspecteur had echter slechts een verlies van € 9.000 geaccepteerd, wat leidde tot een vergrijpboete van € 5.105.

Tijdens de zitting op 17 januari 2023 werd het beroep behandeld, waarbij belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het aantonen van het verlies uit aanmerkelijk belang bij belanghebbende lag. Ondanks dat belanghebbende een inbrengverklaring van zijn accountant overlegde, kon hij zijn stellingen niet onderbouwen met schriftelijke stukken. Hierdoor werd het verzoek om een hoger verlies uit aanmerkelijk belang afgewezen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen de boetebeschikking gegrond was, en vernietigde deze. De uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikking werd vernietigd, maar het beroep was voor het overige ongegrond. De inspecteur werd verplicht het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden, maar er werd geen vergoeding voor proceskosten toegekend, aangezien belanghebbende zelf het beroepschrift had ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2900
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (Indonesië), belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 juli 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. Er is geen rekening gehouden met een verlies uit aanmerkelijk belang.
1.3.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 1.225 belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking) en een vergrijpboete van € 5.105 opgelegd (hierna: de boetebeschikking).
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard en een verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 9.000.
1.5.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur (via beeldverbinding),
[inspecteur] en [inspecteur] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende bezat 50% van de aandelen in [vennootschap A] (hierna: vennootschap A). De verkrijgingsprijs van deze aandelen bedroeg voor belanghebbende € 9.000. Daarnaast bezat belanghebbende een belang van 50% in [vennootschap B] (hierna: vennootschap B). Bij de oprichting van vennootschap B zijn de aandelen door belanghebbende volgestort door inbreng van een zeilschip met een waarde van € 100.000. Beide vennootschappen zijn in 2016 ontbonden.
2.2.
Vennootschap B heeft vanaf het jaar 2012 geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend. Er is ook geen administratie bijgehouden van vennootschap B over de jaren 2012 tot en met 2016.
2.3.
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd aan belanghebbende, waarbij geen verlies uit aanmerkelijk belang is vastgesteld, wel een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000 en een vergrijpboete van 50%, zijnde € 5.105.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en zich onder meer op het standpunt gesteld dat sprake is van een verlies uit aanmerkelijk belang van € 109.000.
2.5.
Naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende zijn de navorderingsaanslag en de vergrijpboete verminderd waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd tot € 20.528. Tevens heeft de inspecteur een verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld van € 9.000. Dit bedrag ziet volledig op vennootschap A. De vergrijpboete en belastingrente zijn in overeenstemming hiermee verminderd.
2.6.
In zijn verweerschrift heeft de inspecteur laten weten dat de boetebeschikking vernietigd is. Ter zitting heeft de inspecteur toegelicht dat dit is geëffectueerd via een verminderingsbeschikking met dagtekening 21 oktober 2021. Belanghebbende heeft aangegeven hiervan niet op de hoogte te zijn. Zekerheidshalve zal de rechtbank de boete vernietigen. Het beroep tegen de boete is gegrond.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of belanghebbende een aanvullend verlies uit aanmerkelijk belang van € 100.000 in aanmerking mag nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat het verlies uit aanmerkelijk belang € 100.000 te laag is vastgesteld, omdat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het verlies dat belanghebbende heeft geleden ter zake van vennootschap B. Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat hoewel hij ook als bestuurder was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, de andere aandeelhouder zich bezig hield met de exploitatie van de onderneming. Verder heeft belanghebbende toegelicht dat hij na het jaar 2011 geen inzage meer had in de financiële administratie van de onderneming. Volgens belanghebbende heeft de andere aandeelhouder de schepen verkocht, een deel van de opbrengst gebruikt om de schulden van vennootschap B te voldoen en het andere deel van de opbrengst zelf gehouden. Als gevolg hiervan heeft belanghebbende geen liquidatie-uitkering ontvangen na de ontbinding van vennootschap B, zodat een verlies in aanmerking moet worden genomen.
3.3.
De inspecteur is van mening dat belanghebbende de door hem geschetste gang van zaken niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat zijn stellingen niet onderbouwd zijn met schriftelijke stukken.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat belanghebbende ter zake van vennootschap B een verlies uit aanmerkelijk belang heeft geleden, op belanghebbende rust. Weliswaar heeft belanghebbende gedurende de procedure een inbrengverklaring van zijn accountant overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende bij de oprichting van vennootschap B een schip ter waarde van € 100.000 heeft ingebracht, maar het betoog van belanghebbende over de gang van zaken ten aanzien van de jaren tot en met 2016 is niet onderbouwd met schriftelijke stukken. Dit brengt mee dat belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Voor een verhoging van het vastgestelde verlies uit aanmerkelijk belang ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding. De stelling van belanghebbende dat ter zake van vennootschap A wel een verlies is geaccepteerd, maakt dit niet anders. De beoordeling of sprake is van een aftrekbaar verlies dient immers per vennootschap afzonderlijk te worden gemaakt.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep tegen de boetebeschikking is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikking. Het beroep is voor het overige ongegrond.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Aangezien belanghebbende zelf het beroepschrift heeft ingediend en heeft deelgenomen aan de zitting krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de boetebeschikking gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikking;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 31 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.