ECLI:NL:RBZWB:2023:4980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
02/173243-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van 7 kilo MDMA in samenwerking met een medeverdachte

Op 30 juni 2021 zijn verdachte en een medeverdachte samen in een trein van Eindhoven naar Breda aangetroffen met een zwarte tas waarin ongeveer 7 kilo MDMA was verborgen. Tijdens een controle door verbalisanten droeg verdachte deze tas bij zich. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte en de medeverdachte opzettelijk deze hoeveelheid MDMA aanwezig hebben gehad. De officier van justitie beschouwde het ten laste gelegde als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de inhoud van de tas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs, mede op basis van verklaringen en gedragingen tijdens de controle. De rechtbank achtte het medeplegen bewezen, omdat er sprake was van gezamenlijke machtsuitoefening en samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 21 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de rol van verdachte als 'pakezel'. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van verdachte uitsloten en gelastte de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen drugs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/173243-21
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 30 juni 2021 schuldig heeft gemaakt aan het samen met een ander vervoeren of aanwezig hebben van 7 kilo MDMA.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van het procesdossier het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft samen met [medeverdachte] in een zwarte tas 7 kilo MDMA opzettelijk aanwezig gehad en vervoerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de volledige inhoud van de tas MDMA betrof. De bemonstering van de MDMA is namelijk niet duidelijk vastgelegd in het proces-verbaal. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte de MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad. Verdachte had geen wetenschap van de inhoud van de tas. Ook moet vrijspraak volgen van het medeplegen; van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] was geen sprake.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast, dat verdachte en [medeverdachte] op 30 juni 2021 samen in de trein van Eindhoven richting Breda zaten. Naast verdachte stond een zwarte tas. Bij controle van de vervoersbewijzen bleken beiden niet het verplichte mondkapje te dragen en ook niet te beschikken over een identiteitsbewijs. Zij werden daarom door verbalisanten verzocht om uit te stappen in Breda voor een identiteitsfouillering. Bij het uitstappen uit de trein droeg verdachte de zwarte tas bij zich. Deze tas bleek een voor verbalisanten onbekende substantie te bevatten. Nader onderzoek wees uit dat deze onbekende substantie in totaal 7 kilo MDMA betrof (brutogewicht).
Aanwezig hebben harddrugs
Voor de vraag of een verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet, is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. De verdovende middelen zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte moeten bevinden. Daarvoor is noodzakelijk dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop (ECLI:NL:GHSHE:2021:1170).
De rechtbank stelt vast, dat verdachten op 30 juni 2021 omstreeks 19:31 uur samen aanwezig waren op het centraal station van Eindhoven. Verdachte droeg een zwarte tas bij zich die hij continu bij zich hield totdat beide personen omstreeks 19:42 uur in de trein richting Breda stapten. Omstreeks 20:15 uur werden verdachte en [medeverdachte] gecontroleerd in de trein. Zij zaten tegenover elkaar en de zwarte tas stond naast verdachte. Zowel in de trein als bij de identiteitsfouillering in Breda spraken verdachten met elkaar in de Franse taal. Bij de identiteitsfouillering hoorde een verbalisant dat verdachte tegen [medeverdachte] zei dat ‘hij’ moet zeggen dat de zwarte tas niet van hen is, maar van de man in Eindhoven. De rechtbank stelt verder vast dat [medeverdachte] bij de progris-controle aan een verbalisant heeft gevraagd: “Sir do you go long to jail in Holland for 5kg MDMA?”.
Uit voormelde gang van zaken leidt de rechtbank af dat verdachte en [medeverdachte] samen op pad waren en dat zij zich beiden continu in de nabijheid bevonden van de zwarte tas met daarin 7 kilo MDMA. Dat [medeverdachte] bij benadering de hoeveelheid kilo’s wist te benoemen, duidt erop dat hij wetenschap had van de inhoud van de tas. Ten tijde van de progris-controle had immers nog geen weging van de MDMA plaatsgevonden. De door verdachte gemaakte opmerking richting [medeverdachte] geeft er verder blijk van dat ook hij wist dat de inhoud van de tas niet in orde was. Bij het aannemen van wetenschap aan de zijde van verdachten neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte het niet eens was met de fouillering en ook niet met het kijken in de zwarte tas, dat hij niet de abri in wilde gaan en dat [medeverdachte] probeerde te ontsnappen uit de abri. Ter zitting heeft verdachte nog gezegd dat hij dacht dat er weed in de tas zat. De rechtbank stelt in dat geval vast dat verdachte, als zijn verklaring juist is, kennelijk niet in de open tas heeft gekeken en het risico heeft genomen en aanvaard dat hij illegale middelen, drugs, ging vervoeren.
Gezien voormelde gang van zaken acht de rechtbank bewezen dat beide verdachten opzettelijk de ongeveer 7 kilo MDMA aanwezig hebben gehad, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte (in ieder geval) voorwaardelijk opzet en [medeverdachte] , gelet op bovenstaande en zijn opmerking omtrent het gewicht, vol opzet had.
Medeplegen
Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is een ‘gezamenlijke machtsuitoefening’ noodzakelijk. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte. De machtsuitoefening dient bovendien van voldoende gewicht te zijn. De verdachte en de mededaders dienen ‘tezamen af te weten’ van de aanwezigheid van verdovende middelen. Indien de mededaders daarover niets (willen) verklaren kan dergelijke wetenschap eventueel met toepassing van algemene ervaringsregels uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid. Tot slot is van belang dat de enkele wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen in een bepaalde ruimte en de omstandigheid dat de verdachte zich daarvan niet heeft gedistantieerd niet zonder meer voldoende zijn voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen (ECLI:NL:GHSHE:2021:1170).
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachten wetenschap hadden. Ook is reeds vastgesteld dat verdachte degene was die de tas met MDMA droeg. De rechtbank overweegt dat [medeverdachte] gedurende de gehele reis van Eindhoven naar Breda niet is geweken van de zijde van verdachte. Gelet hierop en op de financiële waarde van 7 kilo MDMA (en het daarmee bestaande ripgevaar), bestaat er voor de rechtbank geen twijfel dat beide verdachten verantwoordelijk waren voor de MDMA die in de zwarte tas zat en die zij meegenomen hebben in de trein. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake was van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 juni 2021 te Breda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 7000 gram (bruto) MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een maximale taakstraf, aan te vullen met een voorwaardelijke straf met daaraan reclasseringstoezicht gekoppeld als bijzondere voorwaarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ongeveer 7 kilo MDMA. Het bezit van harddrugs is een ernstig feit. Het zijn verslavende stoffen die bij langdurig gebruik schadelijk zijn voor de gezondheid. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid wordt aangenomen dat de MDMA bestemd was voor de handel. Door bezit van en handel in harddrugs ontstaat schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat drugsverslaafden dikwijls vermogensdelicten plegen om in hun verslavingsbehoefte te kunnen voorzien. Ook draagt de handel in drugs bij aan het ontstaan van een ongewenst zwart-geld circuit. Op het bezit van grotere hoeveelheden harddrugs zijn daarom zware straffen gesteld.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het aanwezig hebben van 7 kilo harddrugs geldt als uitgangspunt een minimale gevangenisstraf van 21 maanden. Verdachte was medeverantwoordelijk voor het vervoeren van deze hoeveelheid harddrugs. De rechtbank kan zich echter – gezien de stukken en haar bevindingen ter zitting – niet aan de indruk onttrekken dat verdachte als ordinaire pakezel is gebruikt en dat zijn mededader de intellectuele dader was. Zij zal hiermee rekening houden bij de uiteindelijk op te leggen straf.
In het nadeel van verdachte wordt meegewogen dat hij in 2021 al een keer is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf voor (onder meer) het aanwezig hebben van harddrugs. Verdachte was dus een gewaarschuwd man, maar is toch weer de fout in gegaan. Ook ná het plegen van het bewezen verklaarde feit is verdachte opnieuw met justitie in aanraking gekomen, dit keer wegens het plegen van schuldheling.
In het kader van genoemde schuldheling is een reclasseringstoezicht gestart. In het reclasseringsrapport van 17 april 2023 worden dagbesteding, financiën, sociaal netwerk,
het psychosociaal functioneren en de houding van verdachte als (mogelijke) delict gerelateerde factoren genoemd. Wel krijgt verdachte steun van zijn familie die hem probeert te helpen zijn zaken op de rit te krijgen. Er zijn aanwijzingen dat verdachte licht verstandelijk beperkt is, hij is gemotiveerd voor gedragsverandering en hij accepteert hulp. Verder wordt benoemd dat verdachte een financieel motief had voor het plegen van de heling, dat hij handelde met mensen uit het straatmilieu (aangrenzend aan het drugsmilieu) en dat verdachte welbewust risico's nam. De rechtbank overweegt dat verdachte ook in de onderhavige zaak in contact lijkt te zijn gekomen met de verkeerde personen en dat hij de risico’s van zijn handelen voor lief heeft genomen. De rechtbank vindt dit bijzonder zorgwekkend.
Bij de strafbepaling neemt de rechtbank verder in aanmerking dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht meerdere keren van toepassing is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
21 maanden, met aftrek van voorarrest, noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De onder verdachte in beslag genomen 7 kilo drugs (G2349859) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot dit goed.
Verder zijn de drugs van zodanige aard dat het bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 21 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de onttrekking aan het verkeer van de onder hem in beslag genomen 7 kilo drugs (G2349859).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler en mr. M.E.I. Beudeker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2023
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.