ECLI:NL:RBZWB:2023:4943

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5157
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag eenoudertoeslag studiefinanciering door DUO

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor eenoudertoeslag op de studiefinanciering. Eiseres, die studiefinanciering ontvangt, had op 6 april 2022 nadere informatie moeten aanleveren aan DUO, omdat uit de Basisregistratie Personen bleek dat er een meerderjarige persoon, de heer [naam man], op haar adres was ingeschreven. DUO concludeerde dat eiseres en [naam man] elkaars fiscale partners zijn, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op de eenoudertoeslag voor de periode van juni tot en met december 2022. Eiseres betwistte deze conclusie en stelde dat zij van 2 mei 2013 tot de 18e verjaardag van [naam man] zijn voogd was en hem nog steeds onderdak biedt.

De rechtbank oordeelt dat DUO terecht heeft vastgesteld dat eiseres en [naam man] als partners moeten worden aangemerkt op basis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De rechtbank wijst erop dat de uitzonderingssituatie voor pleegkinderen niet van toepassing is, omdat eiseres [naam man] niet als haar eigen kind heeft opgevoed en onderhouden gedurende zijn minderjarigheid. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, waardoor het bestreden besluit van DUO in stand blijft. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 12 juli 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5157 WSF
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen
[naam eiseres], uit [plaatsnaam 1] , eiseres
en
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder,
(gemachtigden: mr. G.J.M. Naber en [naam gemachtigde] ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor eenoudertoeslag op de studiefinanciering.
Met een besluit van 22 juni 2022 (primair besluit) heeft DUO aangegeven dat eiseres geen recht heeft op eenoudertoeslag voor de periode juni tot en met december 2022 omdat zij volgens de wet een partner heeft.
Met een besluit van 25 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft DUO het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van DUO.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
2. Eiseres ontvangt studiefinanciering en heeft een eenoudertoeslag aangevraagd. DUO heeft op 6 april 2022 om nadere informatie verzocht en aangegeven dat uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat er naast eiseres nog een meerderjarige persoon staat ingeschreven op het haar adres, te weten de heer [naam man] ( [naam man] ).
Met het besluit van 12 mei 2022 heeft DUO aangegeven dat eiseres geen recht heeft op eenoudertoeslag voor de periode april tot en met december 2022, omdat zij volgens de wet een partner heeft.
Op 15 juni 2022 heeft eiseres een wijziging studiefinanciering ingediend en eenoudertoeslag over de periode juni-december 2022 aangevraagd.
Met het primaire besluit van 22 juni 2022 heeft DUO aangegeven dat eiseres geen recht heeft op eenoudertoeslag voor de periode juni tot en met december 2022, omdat zij volgens de wet een partner heeft. Tegen dit besluit heeft zij bezwaar gemaakt. Het bezwaar is met het bestreden besluit van 25 oktober 2022 ongegrond verklaard.
Bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft DUO overwogen dat eiseres en [naam man] elkaars partner zijn in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Zij staan volgens de gegevens uit de BRP op hetzelfde adres ingeschreven en:
- zijn voor de inkomstenbelasting fiscaal partner
- eiseres heeft een inwonend kind dat jonger is dan 18 jaar.
Omdat eiseres een partner heeft, maakt zij geen aanspraak op de eenoudertoeslag voor de periode juni tot en met december 2022.
Beroepsgronden
4. Eiseres stelt van 2 mei 2013 tot de 18e verjaardag van [naam man] zijn voogd te zijn geweest. Zij biedt hem nog steeds onderdak en ondersteuning in de basisbehoeften en hij kan als haar pleegkind worden aangemerkt. Ter zitting heeft eiseres bestreden dat zij en [naam man] fiscaal partner zijn voor de inkomstenbelasting.
Oordeel van de rechtbank
5.1 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
5.2 De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Partnerbegrip
6.1 Aan een student zonder partner die een of meer kinderen heeft van jonger dan 18 jaren die niet tot het huishouden van een ander behoren, en voor wie de student kinderbijslag ontvangt, wordt een toeslag voor een eenoudergezin toegekend. [1]
6.2 Niet in geschil is dat eiseres een kind heeft jonger dan 18 jaren die tot haar huishouden behoort en voor wie zij kinderbijslag ontvangt. De vraag die partijen verdeeld houdt is of eiseres een partner heeft in de zin van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Als eiseres een partner heeft, komt zij niet in aanmerking voor toeslag voor een eenoudergezin.
6.3 Op grond van de Wsf 2000 wordt onder partner verstaan, de partner als bedoeld in artikel 3 van de Awir. [2]
In artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir is bepaald dat onder partner wordt verstaan: de meerderjarige persoon die op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de BRP als de belanghebbende, waarbij op dat woonadres ook een minderjarig kind van één van beiden staat ingeschreven. Uitzondering hierop is mogelijk als belanghebbende een verzoek indient om niet als partner te worden aangemerkt in het geval van huur op zakelijke gronden.
6.4 Niet in geschil is dat [naam man] meerderjarig is en op hetzelfde adres als eiseres in de BRP staat ingeschreven. Bovendien heeft eiseres een inwonend minderjarig kind. Gesteld noch gebleken is dat eiseres heeft verzocht om niet als partner van [naam man] aangemerkt te worden vanwege huur op zakelijke gronden. Dat betekent dat DUO op goede gronden heeft aangenomen dat [naam man] op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir partner is van eiseres in de zin van de Awir.
Uitzonderingen op het partnerbegrip voor pleegkinderen
7.1 In artikel 3, vijfde lid, van de Awir is aangegeven dat iemand niet als partner wordt aangemerkt indien:
a. er sprake is van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de belanghebbende, tenzij beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt.
b. een persoon die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en voor wie de belanghebbende in enig jaar een pleegvergoeding heeft ontvangen (..) dan wel voor wie de belanghebbende in enig jaar kinderbijslag heeft ontvangen (…).
In artikel 4, eerste lid, van de Awir is aangegeven dat onder kind wordt verstaan de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de belanghebbende of zijn partner en als ingezetene op hetzelfde woonadres als de belanghebbende is ingeschreven in de basisregistratie personen. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind.
7.2 Uit de stukken blijkt dat eiseres bij beschikking van 2 mei 2013 van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is benoemd tot voogdes over onder meer de heer [naam man] . Ten aanzien van de vraag of hij ook als pleegkind van eiseres kan worden aangemerkt, en op die manier buiten het partnerbegrip valt, overweegt de rechtbank het volgende.
Het begrip ‘pleegkind’ is in de Awir niet nader omgeschreven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 20 november 2019 [3] overwogen dat in de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 4 van de Awir is opgemerkt dat onder ‘pleegkind’ zowel naar burgerlijk recht als naar socialezekerheidsrecht wordt verstaan een kind dat wordt opgevoed en onderhouden als een eigen kind en dat deze definitie ook in de fiscale jurisprudentie ingang heeft gevonden. Volgens de wetgever heeft deze jurisprudentie daarmee dus ook betekenis voor de toepassing van de inkomensafhankelijke regelingen. [4]
7.3 Ter zitting is komen vast te staan dat [naam man] , die op [geboorte datum] meerderjarig is geworden, vanaf 2020 bij eiseres woont. Voor die tijd woonde hij vanaf kort na zijn komst naar Nederland in een zorginstelling in [plaatsnaam 2] . Hij werd door deze zorginstelling verzorgd en begeleid. Eiseres heeft aangegeven in deze periode geen pleegvergoeding of kinderbijslag voor [naam man] te hebben ontvangen.
7.4 De rechtbank stelt voorop dat het prijzenswaardig is dat eiseres sinds 2020 onderdak biedt aan [naam man] en hem ondersteunt. Dat betekent echter niet dat hij ook als pleegkind in de zin van de Awir kan worden aangemerkt. Daartoe wordt overwogen dat eiseres [naam man] niet heeft opgevoed en onderhouden als haar eigen kind gedurende de periode dat hij minderjarig was. [naam man] verbleef op dat moment immers niet bij haar maar in een zorginstelling. Dit betekent dat de uitzondering op het partnerbegrip als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Awir niet van toepassing is op de situatie van eiseres.
Ook de uitzondering op het partnerbegrip als bedoeld artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Awir is op eiseres niet van toepassing, nu eiseres geen pleegvergoeding of kinderbijslag heeft ontvangen voor [naam man] .
Conclusie
8. DUO heeft [naam man] op goede gronden aangemerkt als partner van eiseres. De uitzonderingssituatie voor pleegkinderen is niet van toepassing. Dat betekent dat eiseres, nu zij een partner heeft in de zin van de Awir, niet in aanmerking komt voor eenoudertoeslag. DUO heeft de aanvraag terecht afgewezen.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 12 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage – wettelijk kader

Wet studiefinanciering 2000

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
partner: de partner als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
(…).
Artikel 3.5 (toeslag eenoudergezin)
1. Aan een student zonder partner die een of meer kinderen heeft van jonger dan 18 jaren die niet tot het huishouden van een ander behoren, voor wie op deze grond van de Algemene Kinderbijslagwet aanspraak op kinderbijslag heeft, wordt een toeslag voor een eenoudergezin toegekend.

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Artikel 3 (partner)
1. Partner van de belanghebbende is degene die ingevolge artikel 5a, eerste lid en derde tot en met zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
2. In aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en:
uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren;
die een kind van de belanghebbende heeft erkend dan wel van wie een kind door de belanghebbende is erkend;
die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de belanghebbende is aangemeld;
ie samen met de belanghebbende een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of op grond van een recht van lidmaatschap van een coöperatie;
die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende een verzoek indient om niet als partner te worden aangemerkt van degene, bedoeld in de aanhef van dit lid, bij welk verzoek de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander of dat beiden op zakelijke gronden een eigen gedeelte van de woning huren van een derde; of
die in het aan het berekeningsjaar voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belanghebbende was.
3. Degene die ingevolge het eerste of tweede lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, wordt vanaf de dag waarop het partnerschap ingevolge het eerste of tweede lid is ontstaan, ook als partner aangemerkt in de daaropvolgende perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende.
4. Een belanghebbende kan op enig moment slechts één partner hebben. Indien de belanghebbende op dat moment op grond van het eerste lid een partner heeft, blijft het tweede lid buiten toepassing. Indien op dat moment geen persoon op grond van het eerste lid als partner is aangemerkt, geldt als partner degene die op grond van de in het tweede lid eerstgenoemde categorie als partner wordt aangemerkt.
5. In afwijking van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het tweede lid wordt niet als partner aangemerkt:
een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de belanghebbende, tenzij beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt;
een persoon die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en voor wie de belanghebbende in enig jaar een pleegvergoeding heeft ontvangen op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, dan wel voor wie de belanghebbende in enig jaar kinderbijslag heeft ontvangen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, indien de belanghebbende en deze persoon in enig jaar een gezamenlijk verzoek hebben ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen om niet als partners te worden aangemerkt.
(…).
Artikel 4 (kind)
1. Kind is de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de belanghebbende of zijn partner en als ingezetene op hetzelfde woonadres als de belanghebbende is ingeschreven in de basisregistratie personen. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind.
2. De in het eerste lid opgenomen voorwaarde van inschrijving in de basisregistratie personen geldt niet gedurende de periode waarin de aldaar bedoelde persoon tegelijkertijd tot de huishoudens van zijn beide ouders behoort en hij op hetzelfde woonadres als een van die ouders is ingeschreven in de basisregistratie personen. Voor de toepassing van de eerste volzin behoort iemand tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders indien hij doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft.
3. Een kind wordt in belangrijke mate onderhouden als bedoeld in het eerste lid indien is voldaan aan de regels gesteld krachtens artikel 1.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 3.5, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
2.Dit staat in artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000.
4.Kamerstukken II 2004/05, 29764, 3, p. 37.