ECLI:NL:RBZWB:2023:4925

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
21/4797
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarde en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 1.088.000 per 1 januari 2020. Deze waardevaststelling leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 21 april 2023 werd de zaak inhoudelijk besproken, waarbij de gemachtigde van de heffingsambtenaar niet in staat was een geldige machtiging te overleggen. Dit leidde tot vertraging in de procedure, waarvoor de rechtbank haar excuses aanbood.

Uiteindelijk bereikten partijen een compromis waarbij de WOZ-waarde van de woning werd vastgesteld op € 966.000, en de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig werd verminderd. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 50 aan belanghebbende, te betalen door de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, de heffingsambtenaar

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de minister.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 oktober 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.088.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Oisterwijk voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar].
1.6.
Ter zitting heeft de heer [heffingsambtenaar] kenbaar gemaakt geen machtiging te kunnen verstrekken waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om de heffingsambtenaar te vertegenwoordigen. Daarop heeft de rechtbank de bewijsopdracht gegeven om deze alsnog te verstrekken. Vooruitlopend op de ontvangst daarvan is de zaak ter zitting inhoudelijk besproken.
1.7.
Bij brief van 26 april 2023 heeft de heffingsambtenaar aan de rechtbank een document doen toekomen in reactie op de bewijsopdracht. Dit document is door de rechtbank niet als rechtsgeldige machtiging aangemerkt, omdat de functieomschrijving van de ondertekenaar ontbreekt, waardoor geen koppeling kan worden gemaakt met het Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar. [1] Een afschrift van deze onvolledige machtiging is toegevoegd aan het dossier en als bijlage 1 bijgevoegd bij deze uitspraak. [2]
1.8.
Gelet de op de duur van de ontvangst van de machtiging heeft de rechtbank partijen bij brief van 5 juni 2023 geïnformeerd dat het doen van uitspraak langer duurde.
1.9.
Op 27 juni 2023 heeft de rechtbank een rechtsgeldige machtiging van de heffingsambtenaar ontvangen. Uit intern onderzoek is gebleken dat deze machtiging al in een eerder stadium is toegezonden. Deze is echter intern door de rechtbank als algemeen stuk aangemerkt, omdat de koppeling met dit zaaknummer ontbrak. Daardoor heeft de afdoening van deze zaak onnodig lang op zich laten wachten. De rechtbank biedt voor deze vertraging haar excuses aan. Een afschrift van de rechtsgeldige machtiging is toegevoegd aan het dossier en als bijlage 2 bij deze uitspraak gevoegd.
1.10.
Op 30 juni 2023 is het onderzoek gesloten en is een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt. Afgesproken is dat de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2021 wordt vastgesteld op € 966.000. De aanslag onroerendezaakbelastingen zal dienovereenkomstig worden verminderd. Verder zijn partijen overeengekomen dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan hem moet vergoeden. De rechtbank zal overeenkomstig het voorgaande beslissen.

Vergoeding van immateriële schade

3.
3.1.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn voor behandeling van deze zaak is overschreden. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 31 mei 2021. De uitspraak van de rechtbank wordt op 12 juli 2023 gedaan en dus afgerond 26 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 2 maanden. Deze overschrijding is volledig toerekenbaar aan de beroepsfase.
3.2.
Omdat de overschrijding van de termijn is ontstaan ná het onderzoek ter zitting, moet de rechtbank dit uit eigen beweging (ambtshalve) toepassen. [3] In de lijn die door de Hoge Raad is bepaald, wordt uitgegaan van een vergoeding van € 500 per half jaar overschrijding. De jurisprudentie van deze rechtbank heeft zich nadien ontwikkeld in een richting die meebrengt dat naar de huidige stand van die ontwikkeling de omvang van deze vergoeding in een zaak als deze in beginsel wordt bepaald op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. [4] Op dezelfde gronden als de in de voetnoot genoemde uitspraak past de rechtbank in deze zaak dezelfde vergoeding toe. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 50, geheel te vergoeden door de Staat der Nederlanden. De Staat der Nederlanden (in de persoon van de minister) moet daarom worden aangemerkt als partij in dit geding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van € 966.000;
- vermindert de voor de woning opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 50;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van drs. L. Mattijssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak.

Voetnoten

1.Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar, vastgesteld op 15 juli 2019 en gepubliceerd in het Gemeenteblad, nr. 185749 op 25 juli 2019.
2.Ter completering van het dossier en ter eventuele beoordeling in hoger beroep
3.Arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, onderdeel 3.13.2, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:HR:2016:252
4.Zie in dat verband onder andere de uitspraak van deze rechtbank van 17 mei 2023, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:RBZWB:2023:3092