ECLI:NL:RBZWB:2023:4878
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht door de verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds 27 december 2021 een bijstandsuitkering ontving, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de ISD Brabantse Wal, dat zijn uitkering per 1 mei 2022 heeft ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op het feit dat verzoeker als zelfstandig ondernemer niet tot de doelgroep van de Participatiewet (PW) behoort. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening was dat de intrekking onterecht was.
Tijdens de zitting op 6 juli 2023 heeft verzoeker toegelicht dat hij een eenmanszaak is gestart en dat hij inkomsten als zelfstandige heeft. De ISD had echter geconstateerd dat verzoeker zijn inkomsten pas in maart 2023 had gemeld, terwijl hij deze al vanaf mei 2022 had. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet onverwijld melding te maken van zijn inkomsten. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de ISD terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet kon aantonen dat hij recht had op bijstand op grond van de PW. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat verzoeker mogelijk recht heeft op bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), maar deze vraag ligt buiten de reikwijdte van deze procedure. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen reden is om de ISD te veroordelen in de proceskosten van verzoeker, aangezien het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.