In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2023 uitspraak gedaan over het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de fiscale bestuursrechter. De belanghebbende had op 25 november 2022 een verzoekschrift ingediend met betrekking tot de financiële afwikkeling van niet uitbetaalde negatieve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De fiscale bestuursrechter had op 17 januari 2023 geoordeeld dat hij zich onbevoegd verklaarde om over deze kwestie te oordelen, omdat het een civiele zaak betrof. De belanghebbende heeft echter het verzet tegen deze uitspraak ingediend, omdat hij van mening was dat de zaak door een bevoegde rechter behandeld moest worden.
Tijdens de zitting op 21 juni 2023 heeft de rechtbank de standpunten van de belanghebbende gehoord. De belanghebbende gaf aan dat hij het niet eens was met de uitspraak van de fiscale bestuursrechter en dat hij alles in het werk stelde om de Belastingdienst te bewegen tot uitbetaling van de teruggaven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de fiscale bestuursrechter terecht onbevoegd was, omdat er geen beslissing was genomen op basis van belastingwetgeving waartegen bezwaar en beroep openstond. Hierdoor kwam de rechtbank niet toe aan de behandeling van de overige gronden van het verzet.
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de fiscale bestuursrechter in stand blijft. De belanghebbende werd erop gewezen dat hij zelf een procedure bij de civiele rechter moet starten, aangezien het niet mogelijk is om een verzoekschrift van de fiscale bestuursrechter door te sturen naar de civiele rechter. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.