Op 5 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had in beroep gekomen tegen de beslissing van ingehouden loonheffingen door het UWV over het jaar 2018. De rechtbank had eerder op 12 augustus 2022 de beroepen ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor ambtshalve beslissingen. Belanghebbende diende op 22 september 2022 een verzetschrift in, waarin hij aanvoerde dat de eerdere uitspraak ten onrechte ongegrond was verklaard en dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd had verklaard. Tijdens de zitting op 21 juni 2023 werd het verzet behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat de inhouding van loonheffing geen beslissing van een bestuursorgaan was en dat belanghebbende te laat bezwaar had gemaakt. De rechtbank bevestigde dat de stellingen van belanghebbende niet tot een ander oordeel leidden. Ook de onbevoegdverklaring werd door de rechtbank als juist beoordeeld. Belanghebbende had geen recht op doorsturen van het beroepschrift naar de civiele rechter, zoals hij had aangevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 12 augustus 2022 en verklaarde het verzet ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.