ECLI:NL:RBZWB:2023:483

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
21/5063
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete in verband met gebruik van de weg tijdens schorsing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd voor de periode van 18 maart 2020 tot en met 17 maart 2021, ter hoogte van € 432, en gelijktijdig een verzuimboete van € 432. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 12 januari 2023, waarbij belanghebbende zich afmeldde voor de zitting. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat op 17 maart 2021 gebruik is gemaakt van de auto zonder handelaarskentekenplaten. Belanghebbende stelde dat hij niet de bestuurder was, maar de rechtbank oordeelt dat hij de sleutel van de auto had gegeven aan de heer [naam] voor reparatie, waardoor hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tegen zijn wil gebruik van de auto is gemaakt.

De rechtbank oordeelt echter dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) aan de zijde van belanghebbende, omdat hij alle redelijke zorg heeft betracht om te voorkomen dat de auto zonder handelaarskentekenplaten op de weg zou worden gebruikt. De rechtbank vernietigt daarom de verzuimboete en verklaart het beroep gegrond. De inspecteur moet het griffierecht van € 49 aan belanghebbende vergoeden, maar er zijn geen proceskosten die vergoed kunnen worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5063
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 27 augustus 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de periode 18 maart 2020 tot en met 17 maart 2021 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 432. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 432 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, namens de inspecteur: [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur]. Belanghebbende heeft zich (na afloop van de zitting) afgemeld voor de zitting.

2.Feiten

2.1.
Het motorrijtuig van het merk [automerk] met kenteken [kenteken] (de auto) was in de periode van 7 december 2020 tot 27 maart 2021 opgenomen in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende.
2.2.
Er is geconstateerd dat op 17 maart 2021 met de auto van de openbare weg gebruik is gemaakt op of nabij de [plaats 2]. De auto was niet voorzien van handelaarskentekenplaten. De inspecteur heeft voor dit feit de naheffingsaanslag en de verzuimboete opgelegd.
2.3.
Belanghebbende heeft schermafdrukken overgelegd van een gesprek met de heer [naam] via Whatsapp. Hierna volgt een weergave van het gesprek op 20 en 21 april 2021.
Belanghebbende (20 april 2021, 21.10 uur):
“Beste [naam]. Op 17 maart jl. heb ik mijn [automerk] Combo bij jou voor reparatie langs gebracht. Daags later heb ik de auto bij je opgehaald. Recent heb ik je al laten weten dat mijn auto op 17 maart jl in de omgeving van [plaats 2] is geflitst en dat de Afdeling Autoheffingen van de belastingdienst een boete gaat opleggen omdat de auto niet voorzien was van een groene kentekenplaat terwijl dat wel was vereist. Je hebt betwist dat je met mijn auto in die omgeving hebt gereden. Daarom heb ik de flitsfoto opgevraagd en ook gekregen. Daaruit blijkt wel degelijk het tegenovergestelde van wat je zegt. De auto is namelijk op de 17e in [plaats 2] geflitst. Via deze weg stel ik je nog eenmaal in de gelegenheid om mij te bevestigen dat je de boete zult betalen. Ik verzoek je mij dit uiterlijk morgen vóór 17.00 uur te bevestigen. Indien binnen de gestelde termijn een bevestigende reactie uitblijft, zal ik (i) aangifte doen bij de politie van joyriding en (ii) de zaak uit handen geven aan mijn advocaat. Daarmee zullen de kosten alleen maar verder voor je oplopen. Het is aan jou hoe ver je het wilt laten komen!”
De heer [naam] (20 april 2021, 22.18 uur):
“Goedavond
1 Jij had vorige week
Mij gebeld
Je zou langs komen
Ben je niet gekomen,
2 als je bewijs heb dat ik met auto gereden
Betaald ik je gelijk,
3
Als je iemand anders gereden
Dat ben ik niet verwonderlijk,-
4
ik werk in fabriek
ik kan bewijs halen dat op werk ben in fabriek in ede
5
Als je echt bewijs heb
Ik wil met liefde half van dat bedrag voor jou onderhouds doen.
Ik heb deze week nachtdienst
Morgen als je bij mij wil langs komen
Ik ben vanaf 10 tot 16 uur op de zaak”
Belanghebbende (21 april 2021, 9.23 uur):
“Goedemorgen, vandaag kom ik langs”
2.4.
Belanghebbende heeft op 29 april 2021 bij de politie aangifte gedaan van joyriding met de auto in de periode tussen 11 maart 2021 en 18 maart 2021. Tegenover de politie heeft belanghebbende verklaard dat hij de auto een aantal dagen voor de controledatum naar [garage] heeft gebracht voor reparatie, dat de heer [naam] de reparateur was en dat de auto op de controledatum nog bij de reparateur was.
2.5.
Belanghebbende heeft tevens schermafdrukken overgelegd van het volgende gesprek met de heer [naam] via Whatsapp op 18 mei 2021:
Belanghebbende (18 mei 2021, 11.58 uur):
“Hi, wanneer ben je in jouw zaak?
Ik wil langskomen”
De heer [naam] (18 mei 2021, 12.06 uur):
“Voor wat wil je komen?
Wij zijn uit gepraat
Toch”
Belanghebbende (18 mei 2021, 12.09 uur):
“Jij wilde 350€ betalen toch?
?”
De heer [naam] (18 mei 2021, 13.21 uur):
“Klopt
Dat was toen
Jij wilde niet
Jij moet je zwager vragen
Wat ik gezegd heb tegen hem
Jij heb aangifte en van
Alles geprobeerd
Zeker niets gelukt
Kom je nu wil 350
Vind je dat normaal?
Ik heb gezegd tegen je zwager
Binnen 3 dag antwoord”

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en niet te hoog zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd. Wel dient de verzuimboete te worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Naheffingsaanslag
3.3.
Ten aanzien van motorrijtuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad [1] geldt dat bij gebruik van de weg de zogenoemde handelaarskentekenplaten moeten worden gevoerd. [2] Indien de handelaarskentekenplaten niet worden gevoerd, kan belasting worden nageheven. [3] De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden waarbij de laatste dag gelijk is aan de dag waarop wordt geconstateerd dat de auto in strijd met de voormelde voorwaarden gebruik maakt van de weg. [4]
3.4.
Niet in geschil is dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg op 17 maart 2021, zonder handelaarskentekenplaten. Belanghebbende stelt echter dat hij niet de bestuurder was van de auto op 17 maart 2021. De auto stond bij het autobedrijf van de heer [naam] ter reparatie. Belanghebbende stelt dat hij de heer [naam] erop gewezen heeft dat geen gebruik van de weg gemaakt mocht worden met de auto zonder handelaarskentekenplaten. Hij beroept zich op artikel 69, derde lid, van de Wet MRB.
3.5.
Op basis van artikel 69, derde lid, van de Wet MRB wordt de naheffingsaanslag onder voorwaarden opgelegd aan de bestuurder in plaats van aan degene tot wiens bedrijfsvoorraad het motorrijtuig behoort. Belanghebbende dient daarvoor aannemelijk te maken dat van de auto tegen zijn wil gebruik is gemaakt en hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat belanghebbendes beroep op artikel 69, derde lid, van de Wet MRB niet op. Belanghebbende heeft de sleutel van de auto aan de heer [naam] gegeven en daarbij toestemming gegeven om de auto te repareren en derhalve om van de auto gebruik te maken. Gelet hierop heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat op het controletijdstip tegen zijn wil gebruik van de auto is gemaakt en hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd aan belanghebbende. De rechtbank overweegt dat een eventuele niet-nakoming van afspraken tussen belanghebbende en de heer [naam] een geschil tussen hen is, wat niet leidt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
Verzuimboete
3.7.
De verzuimboete is in overeenstemming met de wet opgelegd. [5] Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid van belanghebbende. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) aan de zijde van belanghebbende het opleggen van de verzuimboete achterwege blijven. [6] Daarvan is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [7]
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van avas. Uit het Whatsapp-gesprek (zie 2.3 en 2.5) leidt de rechtbank af dat de auto bij het autobedrijf van de heer [naam] stond op 17 maart 2021. De heer [naam] spreekt dit immers niet tegen, hij heeft zelfs aangeboden om een deel van de nageheven bedrag te betalen. Hij betwist alleen dat hij zelf in de auto heeft gereden. Niet in geschil is dat belanghebbende en de heer [naam] beiden een autobedrijf exploiteren, waardoor zij beiden uit dien hoofde op de hoogte zijn van het feit dat met auto’s in de handelsvoorraad met de handelaarskentekenplaten gereden dient te worden. De rechtbank acht de stelling van belanghebbende dat de heer [naam] hiervan op de hoogte was dan ook geloofwaardig. Belanghebbende heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat met de auto geen gebruik zou worden gemaakt van de weg zonder handelaarskentekenplaten. Hiervoor maakt het niet uit of de heer [naam] of iemand anders de auto heeft meegenomen van het autobedrijf van de heer [naam]. Gelet daarop vernietigt de rechtbank de verzuimboete.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond omdat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor dit betrekking heeft op de boetebeschikking gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikking;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 26 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [8]
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).
2.Artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 in verbinding met artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement.
3.Artikel 69, eerste lid, van de Wet MRB.
4.Artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB.
5.Artikel 70 van de Wet MRB in samenhang met artikel 69 van de Wet MRB en artikel 67c van de AWR en met inachtneming van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
6.Paragraaf 4 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
7.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.
8.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.