ECLI:NL:RBZWB:2023:482

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
21/4282
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 26 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd voor de periode van 19 april 2020 tot en met 18 april 2021, alsook een verzuimboete. De rechtbank behandelt de zaak naar aanleiding van het bezwaar dat belanghebbende had ingediend, waarin hij stelde dat de hoorplicht was geschonden omdat hij niet fysiek gehoord was, maar enkel telefonisch. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de hoorplicht inderdaad heeft geschonden, maar dat belanghebbende de zaak niet terugverwezen wil hebben naar de inspecteur, maar dat de rechtbank zelf over het inhoudelijke geschil beslist.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat er gebruik is gemaakt van de weg met de auto tijdens een geldende schorsing. Echter, de rechtbank oordeelt dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd, omdat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te voorkomen dat hij zonder handelaarskentekenplaten met de auto gebruik zou maken van de weg. De rechtbank vernietigt daarom de verzuimboete en verklaart het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikking betreft, terwijl het beroep voor het overige ongegrond wordt verklaard. De inspecteur moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4282
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 3 september 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de periode 19 april 2020 tot en met 18 april 2021 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 667. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 66 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [bijstand], en namens de inspecteur: [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is vanaf 18 oktober 2012 houder van een kampeerauto van het merk [automerk] met kenteken [kenteken] (de auto). De geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst van 4 oktober 2019 tot en met 22 mei 2020 en van 5 oktober 2020 tot en met 20 april 2021.
2.2.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de verzuimboete opgelegd op de grond dat op 26 maart 2021 om 6.41 uur ’s ochtends geconstateerd is dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg op of nabij de [plaats 2].
2.3.
De auto is op 8 april 2021 APK gekeurd door een garagebedrijf in [plaats 3].

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en niet te hoog zijn opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of de inspecteur de hoorplicht of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog is opgelegd en dat de verzuimboete dient te worden vernietigd. Verder is de hoorplicht geschonden. Er is geen ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoorplicht en overige algemene beginselen van behoorlijk bestuur
3.3.
Belanghebbende heeft het bezwaar op 10 augustus 2021 onder protest telefonisch besproken met de inspecteur. Belanghebbende stelt dat de hoorplicht is geschonden omdat hij in de bezwaarfase recht had op een fysiek hoorgesprek, maar dat de inspecteur hem – onder verwijzing naar de coronapandemie - enkel de mogelijkheid heeft geboden om telefonisch gehoord te worden.
3.4.
De rechtbank overweegt dat voordat op een bezwaar beslist kan worden, het bestuursorgaan belanghebbende in de gelegenheid dient te stellen om gehoord te worden. [1] Uitgangspunt daarbij is een fysiek hoorgesprek. [2] Dit is anders indien de belanghebbende aangeeft dat telefonisch horen volstaat en een telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich materieel niet onderscheidt van een fysieke hoorzitting. [3] Het bestuursorgaan dient een afweging te maken van de belangen van de belanghebbende en die van het bestuursorgaan.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de hoorplicht geschonden. Belanghebbende heeft niet ingestemd met een telefonisch hoorgesprek, maar zelfs daartegen geprotesteerd en toch heeft de inspecteur hem enkel de mogelijkheid tot een telefonisch hoorgesprek geboden. De enkele verwijzing naar de coronapandemie is in dit geval onvoldoende om geen fysiek hoorgesprek te houden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, gelet op de geldende coronamaatregelen op dat moment, een fysieke bijeenkomst wel toegestaan was in augustus 2021. Overigens heeft de inspecteur niet duidelijk gemaakt welke belangenafweging hij heeft gemaakt waarna hij heeft besloten om belanghebbende geen fysiek hoorgesprek te bieden.
3.6.
De rechtbank overweegt dat in een geval zoals dit, waarin het op juiste wijze horen ten onrechte achterwege is gebleven, in beginsel terugwijzing naar de inspecteur moet volgen. De rechtbank begrijpt echter dat belanghebbende bedoeld heeft om de zaak aan de rechtbank voor te leggen, zodat deze over het inhoudelijke geschil in de zaak beslist en niet dat de zaak zal worden terug gewezen naar de inspecteur. Belanghebbende heeft namelijk in het beroepschrift enkel het inhoudelijke geschil aan de rechtbank voorgelegd. Ter zitting heeft belanghebbende het geschilpunt over de hoorplicht opgeworpen op het moment dat hij naar voren wilde brengen op welke wijze hij bejegend is door de inspecteur, maar niet – naar de rechtbank begrijpt – met de bedoeling om het horen in bezwaar over te doen. De rechtbank zal de zaak daarom niet terugwijzen, maar zelf in de zaak voorzien.
3.7.
Op basis van de dossierstukken en hetgeen door belanghebbende is aangevoerd is de rechtbank overigens niet gebleken van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Naheffingsaanslag
3.8.
Indien tijdens de voor de auto geldende schorsing gebruik van de weg wordt gemaakt met die auto mag voor dat geval een naheffingsaanslag worden opgelegd. [4] Er wordt geen naheffingsaanslag opgelegd indien met het oog op een te verrichten APK-keuring van het motorrijtuig [5] tijdens schorsing gebruik van de weg wordt gemaakt. Deze vrijstelling geldt op de dag waarop dat motorrijtuig aan de keuring wordt onderworpen. [6]
3.9.
Belanghebbende stelt het volgende. Op 1 maart 2021 zou de APK-keuring van de auto plaatsvinden. Op die dag heeft belanghebbende de auto naar het garagebedrijf gebracht. Belanghebbende heeft toen gemeld dat voor de auto een schorsing gold. Vervolgens bleek dat sprake was van meerdere mankementen aan de auto, die opgelost dienden te worden voordat de APK-keuring kon plaatsvinden. Na reparatie van de mankementen moest getest worden of de mankementen opgelost waren. Daarom was het nodig om een grote testrit te maken met de auto, zodat de auto goed warm kon worden. Die testrit vond plaats op 26 maart 2021, waarbij een monteur met de auto vanuit het garagebedrijf op en neer naar huis is gereden. Daarbij is vergeten om de handelaarskentekenplaten te gebruiken. Vervolgens heeft de APK-keuring plaatsgevonden op 8 april 2021. Nadat belanghebbende de vooraankondiging voor het opleggen van de naheffingsaanslag had ontvangen, heeft hij direct telefonisch contact opgenomen met het garagebedrijf. Het garagebedrijf heeft tijdens dit telefoongesprek erkend dat zij vergeten waren om de handelaarskentekenplaten te gebruiken tijdens de testrit op 26 maart 2021.
3.10.
De rechtbank acht de verklaring van belanghebbende geloofwaardig en gaat uit van de juistheid daarvan. Dat neemt echter niet weg dat zonder handelaarskentekenplaten met de auto gebruik is gemaakt van de weg, op 26 maart 2021, tijdens een geldende schorsing. Voor die dag geldt de vrijstelling voor een APK-keuring niet, omdat die dag geen APK-keuring heeft plaatsgevonden. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
3.11.
Belanghebbende heeft verwezen naar een artikel in het blad [blad] over de heer [naam] die met zijn geschorste kampeerauto naar de garage reed voor een APK-keuring. Uit dit artikel volgt dat de aan de heer [naam] opgelegde naheffingsaanslag en boete alsnog in bezwaar zijn vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbendes beroep op dit artikel hem niet baten. Uit het artikel volgt namelijk dat de heer [naam] met zijn kampeerauto gebruik had gemaakt van de weg op de dag van de APK-keuring, waarvoor voornoemde vrijstelling geldt. Met belanghebbendes auto is echter gebruikgemaakt van de weg op een dag dat geen APK-keuring zou plaatsvinden.
Verzuimboete
3.12.
De boete is in overeenstemming met de wet opgelegd. [7] Het beboetbare feit is begaan. Er is namelijk gebruik gemaakt van de openbare weg tijdens een voor de auto geldende schorsing. Opmerking verdient verder dat opzet of schuld niet vereist is. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). [8] Daarvan is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [9]
3.13.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van avas. Gelet op de geloofwaardige verklaring van belanghebbende (zie 3.9) heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat met de auto geen gebruik zou worden gemaakt van de weg zonder handelaarskentekenplaten. Belanghebbende had niet meer hoeven doen dan hij gedaan heeft. Gelet daarop vernietigt de rechtbank de verzuimboete.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond omdat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dit betrekking heeft op de boetebeschikking gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikking;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 26 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [10]
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Paragraaf 9, derde lid, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (tekst 2021).
3.Hoge Raad 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2306.
4.Artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB).
5.Ingevolge hoofdstuk V van de Wegenverkeerswet 1994.
6.Artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel m, van de Wet MRB.
7.Artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
8.Paragraaf 4 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
9.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.
10.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.