ECLI:NL:RBZWB:2023:481

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
21/4775
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete tijdens schorsing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 705, evenals een verzuimboete van € 70, voor de periode van 11 juni 2020 tot en met 20 mei 2021. De rechtbank behandelt het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen deze beslissingen, waarbij zij stelt dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete onterecht zijn opgelegd.

De rechtbank constateert dat de inspecteur de naheffingsaanslag heeft opgelegd omdat op 19 mei 2021 gebruik is gemaakt van de openbare weg met een auto waarvan de schorsing van het kentekenbewijs geldig was. Belanghebbende betoogt dat zij de schorsing op dat moment was vergeten op te heffen, maar dat zij deze twee dagen later heeft opgeheven. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat het gebruik van de weg tijdens de schorsing in strijd is met de wetgeving. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad waarin is vastgesteld dat het voor de berekening van de motorrijtuigenbelasting niet van belang is of gedurende een gedeelte van de periode geen gebruik van de weg is gemaakt.

Wat betreft de verzuimboete, oordeelt de rechtbank dat deze in overeenstemming met de wet is opgelegd. Belanghebbende heeft erkend dat zij gebruik heeft gemaakt van de weg tijdens de schorsing, en de rechtbank concludeert dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank wijst erop dat de boete passend is, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag en de verzuimboete in stand blijven, en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4775
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit Breda, belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 29 oktober 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de periode 11 juni 2020 tot en met 20 mei 2021 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 705. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 70 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur: [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is vanaf 11 april 2014 houder van een kampeerauto van het merk Adria Mobil met kenteken [kenteken] (de auto). De geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst van 27 september 2020 tot 21 mei 2021.
2.2.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de verzuimboete opgelegd op de grond dat op 19 mei 2021 geconstateerd is dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en niet te hoog zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht en niet te hoog opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Naheffingsaanslag
3.3.
Indien met een auto van de weg gebruik wordt gemaakt terwijl voor deze auto een schorsing geldt, kan motorrijtuigenbelasting worden nageheven. [1] De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd. [2] Indien blijkt dat de belasting over (een gedeelte van) de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald, wordt de belasting in zoverre verminderd. [3] Tussen partijen is de berekening van de hoogte van de naheffingsaanslag niet in geschil.
3.4.
Belanghebbende stelt dat zij op 19 mei 2021 de weg op is gegaan met de auto, de schorsing toen eerst is vergeten op te heffen, maar twee dagen later de schorsing alsnog opgeheven heeft. Het was niet mogelijk om de schorsing met terugwerkende kracht op te heffen. Zij heeft alleen op 19 mei 2021 gebruik van de weg gemaakt en wijst op de bewijsstukken ter onderbouwing daarvan. Belanghebbende stelt dat er een herstelmogelijkheid of tegenbewijsmogelijkheid zou moeten zijn voor gevallen waarin geen sprake is van misbruik of fraude.
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 25 oktober 2013 [4] overwogen dat het voor de berekening van het bedrag aan verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet van belang is of gedurende een gedeelte van de periode met de auto geen gebruik van de weg is gemaakt. De mogelijkheid om na te heffen is namelijk gekoppeld aan de omstandigheid dat geconstateerd wordt dat met de auto gebruik is gemaakt van de weg tijdens een geldende schorsing. Nu niet in geschil is dat sprake is van gebruik van de weg met de auto tijdens een voor die auto geldende schorsing, heeft de inspecteur terecht de naheffingsaanslag opgelegd. De rechtbank begrijpt dat vergaande gevolgen kleven aan het rijden met een auto tijdens een geldende schorsing. Echter, aangezien het arrest van de Hoge Raad ook niet zag op een geval van misbruik of fraude en de Hoge Raad in dat arrest heeft overwogen dat de wetgever met de huidige regeling binnen de hem in belastingzaken toekomende ruime beoordelingsvrijheid is gebleven, ziet de rechtbank geen aanleiding om in afwijking van het arrest te beslissen.
Verzuimboete
3.6.
De boete is in overeenstemming met de wet opgelegd. [5] Het beboetbare feit is begaan. Belanghebbende heeft namelijk gebruik gemaakt van de openbare weg tijdens een voor de auto geldende schorsing. Opmerking verdient verder dat opzet of schuld niet vereist is. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). [6] Daarvan is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [7]
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van avas. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij ervaring heeft met het schorsen en het opheffen van schorsingen van de auto. Zij wist dus dat de schorsing opgeheven diende te worden alvorens gebruikgemaakt zou gaan worden van de weg. Dat sprake is van een vergissing, maakt niet dat sprake is van avas. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete passend en geboden. Aangezien sprake is van een boete van 10% van het bedrag van de naheffingsaanslag is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met het feit dat sprake is geweest van een vergissing die belanghebbende na twee dagen hersteld heeft.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 26 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).
2.Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB.
3.Artikel 35, tweede en vijfde lid, van de Wet MRB,
5.Artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
6.Paragraaf 4 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
7.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.