ECLI:NL:RBZWB:2023:4808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1793
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar omgevingsvergunning voor hotel en woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een verleende omgevingsvergunning beoordeeld. De zaak betreft de bouw van een hotel en een woning in [plaatsnaam 1]. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 31 maart 2021 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis was verleend. Dit bezwaar werd op 5 januari 2022 door het college niet-ontvankelijk verklaard, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig behandeld met andere beroepen en op 21 maart 2023 een zitting gehouden. Eiser was niet persoonlijk aanwezig, maar zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college waren wel aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en het college gewogen en geconcludeerd dat het college terecht heeft geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser woont op ongeveer 200 meter van het bouwperceel en heeft geen zicht op het perceel, waardoor hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende.

De rechtbank oordeelt dat de gevolgen van de bouw voor eiser niet van enige betekenis zijn, en dat hij zich niet voldoende onderscheidt van anderen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1793 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. A.P. Cornelissen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder], uit [plaatsnaam 2] (vergunninghouder),
gemachtigde: mr. R.E.E. Nobus.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel en een woning in [plaatsnaam 1] .
In het besluit van 31 maart 2021 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een hotel aan het adres [adres 1] 2 in [plaatsnaam 1] en de bouw van een woning aan het adres [adres 2] 2 in [plaatsnaam 1] . Tegen dit besluit is door eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 5 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft schriftelijk op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Ook vergunninghouder heef schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met de beroepen geregistreerd onder BRE 22/1108 WABOA en BRE 23/1792 besproken op de zitting van 21 maart 2023. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en mr. J. de Haas, de gemachtigde van het college, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] en de gemachtigde van vergunninghouder deelgenomen. Eiser is niet in persoon verschenen.
Bij sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het bezwaar van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Op 26 november 2020 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een hotel aan het adres [adres 1] 2 in [plaatsnaam 1] en de bouw van een woning aan de [adres 2] 2 in [plaatsnaam 1] .
1.2.
Bij primair besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
1.3.
Eiser heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. De Commissie bezwaarschriften heeft het college geadviseerd om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
1.4.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Is eiser ten onrechte niet als belanghebbende aangemerkt?
3.1.
Eiser stelt dat zijn bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Gelet op de afstand en de ruimtelijk uitstraling van het plan meent eiser dat hij gevolgen van enige betekenis zal ondervinden als gevolg van het bouwplan. Daarnaast zal veel bestemmingsverkeer langs de woning van eiser komen en daar zal hij gevolgen van ondervinden.
3.2.
Het college stelt dat de woning van eiser op ongeveer 200 meter van het bouwperceel ligt. Hij heeft geen tot nauwelijks zicht op het bouwperceel. Er zijn geen andere factoren waaruit blijkt dat eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt. De verkeersaantrekkende werking die het bouwplan oplevert is niet zodanig dat dit een belang oplevert dat eisers onderscheidt van anderen.
3.3.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid van de Awb is een belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betroken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet eiser een objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.
3.4.
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit, zoals in dit geval het bouwen van een woning en een hotel, toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ als correctie op dat uitgangspunt dient. Dit betekent dat zonder gevolgen van enige betekenis iemand geen persoonlijk belang heeft bij het besluit. Deze persoon onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van iemand zijn, moet er worden gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat. Deze factoren dienen te worden bekeken in onderlinge samenhang. Ook de aard intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat niet is gebleken dat eiser gevolgen van enige betekenis ondervindt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken immers als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van een activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van eiser dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het bestreden besluit ontbreekt. [2] Eiser heeft geen zicht op het bouwperceel. Ook de eventuele verkeersaantrekkende werking van het bouwplan is naar oordeel van de rechtbank niet zodanig, dat eiser daarvan gevolgen van enige betekenis zal ondervinden die zorgen voor een grote impact op het woon-, of leefklimaat van eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er andere gevolgen van enige betekenis zullen optreden. Nu eiser geen gevolgen van enige betekenis ondervindt, is zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Nu het beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, op 6 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht is een belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betroken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4007 en ABRvS 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:560.
2.ABRvS 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499, r.o. 5.1.