ECLI:NL:RBZWB:2023:480

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
21/5770
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag en verzuimboete motorrijtuigenbelasting tijdens schorsing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 26 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.170 voor de periode van 30 juni 2020 tot en met 29 juni 2021, alsook een verzuimboete van hetzelfde bedrag. De rechtbank behandelt het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen deze naheffingsaanslag en de verzuimboete, die hij als ongegrond betitelt.

De rechtbank constateert dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de openbare weg met een auto waarvan de schorsing van het kentekenbewijs van 5 november 2020 tot en met 7 juli 2021 van kracht was. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd op basis van camerabeelden die het gebruik van de auto op 23 juni 2021 aantonen. Belanghebbende stelt dat hij geprobeerd heeft de schorsing op te heffen, maar dat dit niet goed is gegaan. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van de weg tijdens de schorsing onbetwist is en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Wat betreft de verzuimboete oordeelt de rechtbank dat deze in overeenstemming met de wet is opgelegd. Belanghebbende heeft geen bewijs geleverd dat hij alle redelijke zorg heeft betracht om het verweten feit te voorkomen. De rechtbank concludeert dat de boete passend is en dat er geen aanleiding is voor vermindering. Uiteindelijk wordt het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat zowel de naheffingsaanslag als de verzuimboete in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5770
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 december 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de periode 30 juni 2020 tot en met 29 juni 2021 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.170. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 1.170 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [bijstand], en namens de inspecteur: [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is vanaf 27 april 2011 houder van een bestelauto van het merk [automerk] met kenteken [kenteken] (de auto). De geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst van 5 november 2020 tot en met 7 juli 2021.
2.2.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de verzuimboete opgelegd op de grond dat op 23 juni 2021 door middel van Elektronische Camerabeelden geconstateerd is dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg. De inspecteur heeft bij de berekening van de naheffingsaanslag rekening gehouden met de betaalde motorrijtuigenbelasting over de periode 30 juni 2020 tot en met 4 november 2020.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en niet te hoog zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en niet te hoog opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Naheffingsaanslag
3.3.
Indien met een auto van de weg gebruik wordt gemaakt terwijl voor deze auto een schorsing geldt, kan motorrijtuigenbelasting worden nageheven. [1] De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd. [2] Indien blijkt dat de belasting over (een gedeelte van) de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald, wordt de belasting in zoverre verminderd. [3]
3.4.
Belanghebbende stelt dat hij geprobeerd heeft om de schorsing op te heffen op 3 mei 2021, maar dat dit kennelijk niet goed gegaan is. Hij was ervan overtuigd dat hij de schorsing had opgeheven en heeft er verder niet meer op gelet of hij de e-mails heeft ontvangen waarin de opheffing wordt bevestigd en of de motorrijtuigenbelasting weer werd afgeschreven. Dat hij wel bedoeld heeft om de schorsing op te heffen, volgt volgens hem uit het feit dat de autoverzekering wel is ingegaan per 3 mei 2021. Volgens belanghebbende is sprake van een vergissing.
3.5.
Nu niet in geschil is dat sprake is van gebruik van de weg met de auto tijdens een voor die auto geldende schorsing, heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht de naheffingsaanslag opgelegd. Dat belanghebbende bij vergissing de schorsing niet opgeheven heeft, doet er niet aan af dat gebruik is gemaakt van de weg tijdens de geldende schorsing. Het is daarbij niet van belang of gedurende een gedeelte van de naheffingsperiode met de auto geen gebruik van de weg is gemaakt. [4] Tussen partijen is de hoogte van de naheffingsaanslag dan niet in geschil.
Verzuimboete
3.6.
De boete is in overeenstemming met de wet opgelegd. [5] Het beboetbare feit is begaan. Belanghebbende heeft namelijk gebruik gemaakt van de openbare weg tijdens een voor de auto geldende schorsing. Opmerking verdient verder dat opzet of schuld niet vereist is. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). [6] Daarvan is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [7]
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van avas. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij ervaring heeft met het schorsen en het opheffen van schorsingen van auto’s. Belanghebbende weet dat de schorsing van een auto pas opgeheven is zodra hij een e-mail heeft ontvangen waar dit in staat. Deze e-mail heeft belanghebbende niet ontvangen. Dat sprake is van een vergissing, maakt niet dat sprake is van avas. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete passend en geboden. Andere feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot vermindering van de boete zijn niet gesteld of gebleken.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 26 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).
2.Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB.
3.Artikel 35, tweede en vijfde lid, van de Wet MRB,
4.Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973.
5.Artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
6.Paragraaf 4 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
7.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.