ECLI:NL:RBZWB:2023:4704

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4059 en 22_4072
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor woningbouw met geschil over bouwhoogte en peil

Op 30 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de verlening van een gewijzigde omgevingsvergunning voor de bouw van een woning aan de [adres] 11 te [plaatsnaam]. De eisers, bestaande uit twee groepen van eisers, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, die de bezwaren van de eisers gegrond verklaarden en de eerder verleende omgevingsvergunning wijzigden. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, omdat het college niet in redelijkheid de gewijzigde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank oordeelde dat de bouwhoogte van de gerealiseerde woning de maximale bouwhoogte uit het bestemmingsplan overschrijdt en dat de vergunninghoudster niet heeft aangetoond dat er sprake is van een bijbehorend bouwwerk. De rechtbank heeft het college opgedragen om opnieuw op de bezwaren van de eisers te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is bepaald dat het college het door de eisers betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/4059 en BRE 22/4072 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2023 in de zaak tussen

1. [naam eiser 1] en [naam eiser 2]uit [plaatsnaam] , eisers in het beroep met nummer 22/4059 WABOA, hierna eisers 1,
2. [naam eiser 3] en [naam eiser 4]uit [plaatsnaam] , eisers in het beroep met nummer 22/4072 WABOA, hierna eisers 2,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, het college

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghoudster] uit [plaatsnaam] , (vergunninghoudster),
gemachtigde: [naam gemachtigde 3] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eisers tegen het verlenen van een gewijzigde omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning aan de [adres] 11 te [plaatsnaam] .
1.1
Bij besluit van 22 april 2020 (primair besluit) heeft het college ingestemd met een peil van 5,60 m. boven het NAP ter plaatse van de te bouwen woning aan de [adres] 11 te [plaatsnaam] . Met de bestreden besluiten van 14 juli 2022 heeft het college de bezwaren van eisers 1 en 2 gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de op 25 augustus 2016 verleende omgevingsvergunning gewijzigd.
1.2
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
De rechtbank heeft de beroepen van eisers 1 en 2 gelijktijdig op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers 1, eisers 2, de gemachtigden van het college en vergunninghoudster met haar gemachtigde.
1.4
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Wat zijn de feiten?
2. Bij besluit van 25 augustus 2016 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres] 11 te [plaatsnaam] , kadastraal bekend sectie H, nummer [nummer] te [plaatsnaam] .
2.1
Bij besluit van 22 april 2020 (primair besluit) heeft het college akkoord gegeven op nader aangeleverde stukken en daarmee een aangepast peil van 5,60 m. boven het NAP goedgekeurd.
2.2
Op 26 augustus 2020 hebben eisers 1 en 2 verzocht om handhaving van het bouwpeil bij de [adres] 11 te [plaatsnaam] . Het college heeft schriftelijk aangegeven dat in de omgevingsvergunning van 25 augustus 2016 geen vloerpeil ten opzichte van het NAP is opgenomen en dat met de brief van 22 april 2020 is ingestemd met een vloerpeil van 5,60 m. boven het NAP. Eisers 2 hebben vervolgens diverse berichten aan het college gestuurd over het vloerpeil.
2.3
Op 15 november 2020 hebben eisers 2 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 januari 2021 heeft het college het bezwaar van eisers 2 niet-ontvankelijk verklaard. Het college stelde zich op het standpunt dat de brief van 22 april 2020 geen besluit was en dat eisers 2 daarom niet-ontvankelijk waren in hun bezwaar. Eisers 2 hebben tegen het niet-ontvankelijk verklaren van hun bezwaar beroep ingesteld.
2.4
Op 26 januari 2022 heeft de rechtbank het beroep van eisers 2 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. [1]
2.5
Bij brief van 30 januari 2022 hebben eisers 2 (opnieuw) bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 april 2020. Bij brief van 9 februari 2022 hebben eisers 1 bezwaar gemaakt.
2.6
Bij de bestreden besluiten van 14 juli 2022 heeft het college eisers 1 en 2 ontvankelijk in hun bezwaren geacht, de bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 22 april 2020 herroepen en de verleende omgevingsvergunning van 25 augustus 2016 gewijzigd vastgesteld. In het dictum van de bestreden besluiten is niet opgenomen dat de bezwaren van eisers gegrond zijn. Ter zitting heeft het college aangegeven dat de bezwaren gegrond zijn en dat dit abusievelijk niet in het dictum van de bestreden besluiten is opgenomen.
Het college heeft met de wijziging een overschrijding van de bouwhoogte vergund, uitgaande van een feitelijk peil van 5,70 m. boven het NAP. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2˚ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor). Dit wordt ook wel een kruimelgeval genoemd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de gewijzigde omgevingsvergunning heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.1
Eisers 1 hebben – samengevat – in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit op essentiële onderdelen onjuistheden bevat en berust op een gebrekkige en ondeugdelijke motivering.
Er ontbreekt een grondslag voor het verlenen van de gewijzigde omgevingsvergunning. Er is door vergunninghoudster geen aanvraag ingediend om de op 25 augustus 2016 verleende omgevingsvergunning te wijzigen. Het college verleent vervolgens met toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor de gewijzigde vergunning voor de activiteit strijdig gebruik. Er is hier echter geen sprake van een bijbehorend bouwwerk.
Als wel sprake zou zijn van een bijbehorend bouwwerk, dan heeft het college zijn eigen beleidsregels op dit onderdeel niet gevolgd. Gemeten vanaf aansluitend terrein overschrijdt de bouwhoogte de voorschriften van het bestemmingsplan. Ook is er onvoldoende aandacht besteed aan de in de beleidsregels opgenomen belangenafweging.
Tot slot heeft het college nagelaten de gewijzigde situatie voor de activiteit bouwen mee te nemen; er is niet getoetst aan de welstandseisen en het Bouwbesluit 2012.
3.2
Eisers 2 hebben – samengevat – in beroep aangevoerd dat sprake is van een onherroepelijke omgevingsvergunning en dat deze op 25 augustus 2016 verleende vergunning niet gewijzigd kan worden. Het college past ten onrechte artikel 4 van bijlage II van het Bor toe. Er is hier geen sprake van een bijbehorend bouwwerk maar van het oprichten van een hoofdgebouw.
Bovendien is er met het verlenen van deze gewijzigde omgevingsvergunning niet langer sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ook heeft het college een eenzijdige belangenafweging – in het voordeel van vergunninghoudster – toegepast. De gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen worden onevenredig beperkt.
5. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn eisers ontvankelijk?
6. Vergunninghoudster heeft aangevoerd dat het college ten onrechte de bezwaren van eisers 1 en 2 ontvankelijk heeft geacht. Beide bezwaarschriften zijn te laat ingediend. Het besluit van 22 april 2020 is per e-mail op 1 oktober 2020 aan eisers 2 toegezonden die ook namens eisers 1 optraden. De vuistregel is dat binnen twee weken nadat men van een besluit op de hoogte is geraakt, bezwaar moet worden gemaakt. Zowel eisers 1 als eisers 2 hebben niet binnen twee weken na 1 oktober 2020 bezwaar gemaakt.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat het college eisers 1 en 2 terecht ontvankelijk heeft geacht. Het college heeft consequent – tot aan de uitspraak van 26 januari 2022 – volgehouden dat de brief van 22 april 2020 geen besluit was. In de brief is geen bezwaarclausule opgenomen en er heeft geen publicatie plaatsgevonden.
In een mailbericht van 7 oktober 2020 geeft eiser 2 – ook namens eisers 1 – al aan dat eisers het niet eens zijn met de inhoud van het schrijven van 22 april 2020. Eisers 2 hebben vervolgens op 15 november 2020 formeel bezwaar gemaakt. Eisers 1 hebben op 9 februari 2022 – nadat de uitspraak van deze rechtbank bij hen bekend was geworden – bezwaar gemaakt.
Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding en zijn eisers 1 en 2 door het college terecht ontvankelijk in hun bezwaren geacht.
Welke feiten zijn van belang bij de beoordeling van de beroepen?
7. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de beroepen uit van de volgende feiten. Ter zitting hebben partijen aangegeven het met deze feiten eens te zijn.
Ter plaatse van het perceel [adres] 11 te [plaatsnaam] geldt het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” (hierna: het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming ‘Wonen’. Op het perceel mag één wooneenheid worden gebouwd met een maximale goothoogte van 4 meter. De maximale bouwhoogte op het perceel is 8,8 meter, bestaande uit 8 meter die het bestemmingsplan rechtstreeks toelaat en 0,8 meter waarvoor het college door middel van het verlenen van een vergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚ van de Wabo van het bestemmingsplan kan afwijken. Dit volgt uit artikel 32, onder a van de voorschriften bij het bestemmingsplan. Deze hoogte moet worden gemeten vanaf het peil. Dit volgt uit artikel 2.3 van de voorschriften bij het bestemmingsplan.
Bij besluit van 25 augustus 2016 heeft het college een omgevingsvergunning met behulp van de zogenaamde binnenplanse afwijkingsbevoegdheid verleend voor het realiseren van een woning met een bouwhoogte van 8,8 meter. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘strijdig planologisch gebruik’. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 1˚van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De peilhoogte op het perceel [adres] 11 te [plaatsnaam] is 5,37 m. boven het NAP. De – inmiddels gerealiseerde – woning heeft een begane vloerpeil van 5,7 m. boven het NAP.
De nokhoogte van de woning aan de [adres] 11 te [plaatsnaam] – gemeten vanaf het begane vloerpeil – is 8,7 meter en dat maakt de bouwhoogte van de gerealiseerde woning 9,03 m. [2]
Dit betekent dat er in afwijking van de op 25 augustus 2016 verleende omgevingsvergunning gebouwd is. De gerealiseerde bouwhoogte van 9,03 meter kan niet vergund worden met behulp van een afwijkingsmogelijkheid opgenomen in het bestemmingsplan.
Is sprake van een bijbehorend bouwwerk?
8. De rechtbank stelt vast dat het college – in de bestreden besluiten – voor de afwijkende bouwhoogte een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de Wabo heeft verleend met toepassing van artikel 4, eerste lid, bijlage II van het Bor. Dit artikel uit het Bor maakt het mogelijk om voor bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan van het bestemmingsplan af te wijken.
8.1
Eisers 1 en 2 hebben aangevoerd dat artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor niet kan worden toegepast omdat het hier gaat om een hoofdgebouw en niet om uitbreiding van een bijbehorend bouwwerk.
8.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit zowel de definitie van bijbehorend bouwwerk in het Bor als uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) – de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken – volgt dat onder een bijbehorend bouwwerk ook een uitbreiding van een hoofdgebouw wordt verstaan. [3] Artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor bevat bovendien niet de beperking dat het moet gaan om een uitbreiding van een reeds bestaand gebouw. [4] Dit betekent dat het ook kan worden toegepast bij een aanvraag voor het verhogen van een dak van een nog te bouwen woning, waarbij de hoogte van de woning in strijd is met het bestemmingsplan.
Kan voor de gerealiseerde bouwhoogte een omgevingsvergunning worden verleend met toepassing van artikel 4, eerste lid, bijlage II, van het Bor?
9. De rechtbank stelt vast dat het college beleidsregels heeft vastgesteld waarin is opgenomen wanneer en hoe gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om met behulp van artikel 4, van bijlage II van het Bor van het bestemmingsplan af te wijken. Dit zijn de “Beleidsregels buitenplans afwijken van de regels van het bestemmingsplan gemeente [plaatsnaam] , artikel 2.12, eerste lid, onder a onder 2˚ Wabo 2016”. Voor afwijkingen met behulp van het eerste lid van dit artikel is in de beleidsregels opgenomen: “Binnen de bebouwde kom is de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte van het bijbehorende bouwwerk, zijnde een bijgebouw, dan wel uitbreiding van het hoofdgebouw, niet hoger dan het ter plaatse geldende bestemmingsplan maximaal toelaat, gemeten vanaf aansluitend terrein.” Uit artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een bestuursorgaan in beginsel volgens zijn eigen beleid handelt. Alleen als dat vanwege bijzondere omstandigheden voor één of meer belanghebbende gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen, is het mogelijk om gemotiveerd van het eigen beleid af te wijken. Voor alle in het beleid opgenomen afwijkingsmogelijkheden geldt verder dat deze alleen mogen worden toegepast indien belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
9.1
Eisers 1 en 2 voeren aan dat het college in strijd met zijn eigen beleidsregels de gewijzigde omgevingsvergunning heeft verleend. Er heeft geen juiste belangenafweging plaatsgevonden. Eisers 1 wijzen daarnaast in het bijzonder op het ontbreken van een definitie van aansluitend terrein en dat de bouwhoogte van de woning gemeten van aangrenzende percelen de maximale bouwhoogte uit het bestemmingsplan overschrijdt.
9.2
Deze beroepsgrond slaagt. In de beleidsregels is geen definitie opgenomen van aansluitend terrein. Ter zitting heeft het college aangegeven dat het perceel van vergunninghoudster het aansluitende terrein is en niet de omliggende percelen van derden.
De rechtbank twijfelt over de juistheid van de invulling van deze definitie door het college. De uitleg van het college betekent dat een vergunninghouder door het (kunstmatig) ophogen van zijn perceel altijd hoger zou kunnen bouwen dan het bestemmingsplan maximaal toelaat. Ook het normaal spraakgebruik en het Bouwbesluit 2012 gaan uit van een andere invulling van dit begrip dan het college. Bij de beoordeling van de voorliggende omgevingsvergunning is echter wel uitgegaan van deze invulling. De rechtbank komt ook bij deze uitleg door het college tot de conclusie dat met het realiseren van de woning aan de [adres] 11 te [plaatsnaam] de maximale toegelaten hoogte uit het bestemmingsplan wordt overschreden.
Vergunninghoudster heeft ter zitting verklaard dat de woning is aangekleed, waarmee zij bedoelt dat de tuin op de woning aansluit. Zij heeft haar perceel bij de grenzen met de percelen van de buren op die perceelhoogtes laten aansluiten. De hoogte van haar perceel aansluitend aan de het perceel van eisers 1 bedraagt 5,55 m. boven het NAP, aan de kant van het perceel van eisers 2 is dit 5,59 m. boven het NAP en bij de buren op nummer 10 is de hoogte van haar perceel 5,67 m. boven het NAP. De gemiddelde hoogte van haar perceel is 5,60 m. boven het NAP, zo heeft zij ter zitting verklaard.
De redenering van het college volgend, betekent dit dat op het aansluitend terrein de maximaal toegestane hoogte uit het bestemmingsplan – 8,8 meter – wordt overschreden. Immers uitgaande van de gemiddelde hoogte van het perceel (5,60 m. boven het NAP) minus het peil van het perceel (5,37 m. boven het NAP) plus de hoogte van de woning (8,7 m.) is sprake van een bouwhoogte van 8,93 m. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat zelfs op het laagst genoemde punt van het perceel – ter hoogte van het perceel van eisers 1 – sprake is van een overschrijding van de maximale bouwhoogte uit het bestemmingsplan ((5,5 m.- 5,37 m.) + 8,7 m. = 8,83 m.).
Het college heeft dit niet onderkend en in strijd met zijn eigen beleid medewerking verleend aan de afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd zijn genomen.
De rechtbank zal de bestreden besluiten daarom vernietigen. Bespreking van de overige beroepsgronden kan daarom achterwege blijven.
Wat betekent dit voor partijen?
10. Uit het voorgaande volgt dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2˚van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor. De rechtbank verklaart daarom de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten.
Het college zal opnieuw op de bezwaren van eisers 1 en 2 moeten beslissen. Voor wat betreft de woning aan de [adres] 11 te [plaatsnaam] geldt dat daarvoor de oorspronkelijke omgevingsvergunning van 25 augustus 2016 en het besluit van 22 april 2020 (gewijzigd peil) herleven. Tussen partijen is niet in geschil dat het peil – vastgesteld bij besluit van 22 april 2020 – onjuist is.
De rechtbank geeft het college – in verband met de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar – uitdrukkelijk mee dat het peil van 5,37 m. boven het NAP als uitgangspunt moet worden genomen bij verdere procedures. Bovendien moet het college – als zij de feitelijke situatie wil legaliseren – rekening houden dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚van de Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
11. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers 1 en 2 het door hen betaalde griffierecht vergoed. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding aangezien het formulier proceskostenvergoeding van eisers 2 te laat is ingediend. De rechtbank heeft dit formulier ontvangen nadat het onderzoek ter zitting is gesloten en zij ziet onvoldoende aanleiding voor heropening.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer 22/4059 WABO gegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer 22/4072 WABO gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt het college op om opnieuw op zowel de bezwaren van eisers 1 als eisers 2 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan zowel eisers 1 als eisers 2 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 30 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: relevante wetsartikelen

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:84 bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, – voor zover relevant – bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 1˚ bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op de activiteit strijdig gebruik, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan: met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2˚ bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op de activiteit strijdig gebruik, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan: in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit Omgevingsrecht (Bor)
In artikel 1, eerste lid, wordt een bijbehorend bouwwerk gedefinieerd als uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Artikel 4, eerste lid, van bijlage II– voor zover relevant –bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚ van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken in aanmerking komen: een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
Bestemmingsplan [plaatsnaam] : Zuid en West [plaatsnaam]
In artikel 2.3 van de voorschriften bij het bestemmingsplan is opgenomen dat de bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
In artikel 22.2.2, onder g van de voorschriften bij het bestemmingsplan is opgenomen dat de bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste 4 meter meer dan de met de aanduiding aangegeven goothoogte bedraagt.
In artikel 32, onder a, van de voorschriften bij het bestemmingsplan is opgenomen dat Burgemeester en wethouders – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend – afwijking verlenen van de regels voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.
Beleidsregels buitenplans afwijken van de regels van het bestemmingsplan gemeente [plaatsnaam] , artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2˚ Wabo 2016
In Bijlage II van het Bor staan in artikel 4 categorieën gevallen waarvoor in afwijking van het bestemmingsplan medewerking verleend kan worden. Deze beleidsregels zijn de gemeentelijke uitwerking van de in bijlage II opgenomen categorieën. De gemeentelijke regeling bestaat uit een lijst met verschillende toelaatbare bouwwerken. Als een aanvraag aan de criteria voldoet kan medewerking verleend worden aan een afwijking van de bestemmingsplanregels. Medewerking blijft echter een bevoegdheid en geen verplichting.
1. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (artikel 4, lid 1, bijlage II van het Bor):

Gemeentelijke beleidsregels:

a. Binnen de bebouwde kom is de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte van het bijbehorende bouwwerk, zijnde een bijgebouw, dan wel uitbreiding van het hoofdgebouw, niet hoger dan het ter plaatse geldende bestemmingsplan maximaal toelaat, gemeten vanaf het aansluitend terrein.”
Voor genoemde afwijkingsmogelijkheden geldt dat deze alleen mogen worden toegepast indien belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

Voetnoten

2.De bouwhoogte bestaat uit het verschil tussen het begane vloerpeil (5,7 m. boven het NAP) en het vloerpeil (5,37 m. boven het NAP) plus de nokhoogte van de woning (8.7 m.). De som bedraagt dan (5.7 m. - 5,37 m. = 0,33 m.) + 8,7m. = 9,03 m.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:1465.