ECLI:NL:RBZWB:2022:298

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2022, gaat het om een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 4 januari 2021, waarin hun bezwaar tegen een eerdere brief van 22 april 2020 niet-ontvankelijk werd verklaard. De brief van 22 april 2020 betrof de goedkeuring van aangeleverde gegevens door verweerder met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning. Eisers stellen dat deze brief een wijziging van de eerder verleende omgevingsvergunning inhoudt, wat gevolgen heeft voor de bouwhoogte van het te bouwen bouwwerk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 22 april 2020 wel degelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt, omdat deze een rechtsgevolg heeft. De rechtbank concludeert dat verweerder de bezwaren van eisers ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eisers wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van besluiten in het bestuursrecht en de gevolgen die dit kan hebben voor de rechtspositie van betrokken partijen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien, maar heeft verweerder opgedragen om inhoudelijk naar de bezwaargronden te kijken in een nieuw besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/712 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 22 april 2020 heeft verweerder aan vergunninghouder bericht dat de aangeleverde gegevens en bescheiden akkoord zijn en dat de stukken bij de omgevingsvergunning worden gevoegd.
In het besluit van 4 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de brief van 22 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 23 december 2021.
Hierbij waren eisers aanwezig en [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens verweerder.

Overwegingen

Feiten:
1. Verweerder heeft 25 augustus 2016 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres] te [plaatsnaam] .
Op 29 maart 2020 heeft verweerder van vergunninghouder nagekomen stukken ontvangen, waaronder de constructietekening met een vloerpeil van 5,60+NAP, die verband houden met de verleende omgevingsvergunning.
Bij brief van 22 april 2020 heeft verweerder vergunninghouder bericht dat de aangeleverde gegevens en bescheiden akkoord zijn en dat de stukken bij de omgevingsvergunning worden gevoegd.
Op 26 augustus 2020 hebben eisers bij verweerder een verzoek tot handhaving van het bouwpeil ingediend. Hierop heeft verweerder bij mail van 1 oktober 2020 gereageerd en aan eisers een kopie van de brief van 22 april 2020 toegezonden. Hiertegen hebben eisers op 14 november 2020 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 4 januari 2021 het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 22 april 2020 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Geschil:
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of verweerder de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Standpunten partijen:
3. Eisers voeren aan dat de brief van 22 april 2020 een wijziging is van de eerder verleende omgevingsvergunning. Eisers stellen zich op het standpunt dat door het vaststellen van het vloerpeil op 5,60+NAP de maximale bouwhoogte wijzigt van de eerder vergunde 8,80 m. naar 9,03 m.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de brief van 22 april 2020 niet is gericht op een rechtsgevolg en dat er daarmee geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Subsidiair is verweerder van mening dat, indien de brief van 22 april 2020 wel aangemerkt zou moeten worden als een besluit, het bezwaar te laat is ingediend.
Wettelijk kader:
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling:
5. De rechtbank zal - gelet op de standpunten van verweerder - het beroep ook in deze volgorde beoordelen.
Ter beoordeling ligt allereerst de vraag voor of verweerder het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 22 april 2020 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 22 april 2020 aan vergunninghouder heeft bericht dat de aangeleverde gegevens en bescheiden akkoord zijn en dat deze stukken bij de omgevingsvergunning worden gevoegd en daar onderdeel van uitmaken. Onder deze stukken bevond zich de constructietekening, waarin een vloerpeil van 5,60+NAP is opgenomen.
De rechtbank overweegt dat de brief van 22 april 2020 aan vergunninghouder, waarin onder andere is aangegeven dat de constructietekening met het genoemde vloerpeil door verweerder akkoord is bevonden, wél als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is aan te merken. Het besluit heeft immers tot gevolg dat er gebouwd mag worden vanaf het in de constructietekening opgenomen vloerpeil. Nu de goot- en bouwhoogte van een bouwwerk worden berekend vanaf het vloerpeil heeft dit gevolgen voor de totale bouwhoogte van het te bouwen bouwwerk.
De rechtbank merkt verder op dat verweerder ter zitting heeft bevestigd dat in eventuele verdere procedures, zoals handhavingsprocedures, het bouwplan
inclusiefde vastgestelde en geaccordeerde peilhoogte het vertrekpunt zal zijn voor de beoordeling en niet langer (uitsluitend) de omgevingsvergunning van 25 augustus 2016 zónder de bij brief van 22 april 2020 toegevoegde stukken. De rechtbank stelt vast dat daarmee door verweerder wordt beoogd de constructietekening met vloerpeil publiekrechtelijke binding te geven waardoor er sprake is van het gericht zijn op (een) rechtsgevolg. [1]
Conclusie:
6. De rechtbank concludeert dat verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eisers zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Nu het beroep gegrond is, komt de rechtbank aan het subsidiaire standpunt van verweerder over de tijdigheid van het bezwaar niet meer toe.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. De rechtbank merkt hierbij op dat het college ter zitting heeft bevestigd in dat geval inhoudelijk naar de bezwaargronden te gaan kijken.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
Eisers hebben vergoeding gevraagd van de proceskosten, bestaande uit reiskosten en verletkosten. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt de reiskosten vast op een bedrag van € 12,30 (twee maal een retour voor de reis Dongen – Breda per openbaar vervoer, tweede klas). Eisers hebben daarnaast vergoeding van verletkosten tot een bedrag van € 250,- gevraagd die bestaat uit 2 uur voor het bijwonen van de zitting. Aangezien het bedrag forfaitair is bepaald in het Bpb (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e) zal de rechtbank een vergoeding toekennen tot het maximale bedrag van € 89,- per uur. De rechtbank stelt de verletkosten van eisers vast op € 178,-. Toegekend wordt in totaal € 190,30.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 190,30.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 26 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publieksrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.

Voetnoten

1.Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE2069.