In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een verzoek om ambtshalve vermindering van een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016 ingediend. De inspecteur had dit verzoek afgewezen omdat het te laat was ontvangen, namelijk op 4 januari 2022, terwijl de termijn voor indiening op 31 december 2021 eindigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op de hoogte was van de termijn en dat het risico van een eventuele vertraging in de postbezorging voor zijn rekening kwam. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het verzoek terecht zonder inhoudelijke beoordeling had afgewezen.
De belanghebbende voerde aan dat hij tijdig had verzonden en dat de vertraging niet voor zijn rekening moest komen. Hij deed ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat hij zich in een andere situatie bevond dan degenen die tijdig een verzoek hadden ingediend. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.