ECLI:NL:RBZWB:2023:466

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
BRE-22-3606
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ambtshalve vermindering inkomstenbelasting wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een verzoek om ambtshalve vermindering van een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016 ingediend. De inspecteur had dit verzoek afgewezen omdat het te laat was ontvangen, namelijk op 4 januari 2022, terwijl de termijn voor indiening op 31 december 2021 eindigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op de hoogte was van de termijn en dat het risico van een eventuele vertraging in de postbezorging voor zijn rekening kwam. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het verzoek terecht zonder inhoudelijke beoordeling had afgewezen.

De belanghebbende voerde aan dat hij tijdig had verzonden en dat de vertraging niet voor zijn rekening moest komen. Hij deed ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat hij zich in een andere situatie bevond dan degenen die tijdig een verzoek hadden ingediend. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende,

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

Met dagtekening 15 december 2017 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016 opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Belanghebbende heeft met dagtekening 29 december 20221 bezwaar gemaakt. Op het door de inspecteur ontvangen stuk staat de datum 4 januari 2022 gestempeld.
Bij brief van 19 juli 2022 heeft de inspecteur twee beslissingen genomen: i) het bezwaar van belanghebbende is niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn van zes weken, ii) het bezwaar is aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en afgewezen wegens overschrijding van de vijfjaarstermijn.
Belanghebbende heeft met dagtekening 24 juli 2022 beroep ingesteld omdat hij van mening is dat hij niet buiten de vijfjaarstermijn een verzoek heeft ingediend.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende vergezeld ter bijstand door zijn echtgenote en namens de inspecteur [naam 1] en [naam 2] .
Belanghebbende heeft ter zitting exemplaren van een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en de inspecteur. De inspecteur heeft ter zitting de originele enveloppe waarin het bezwaarschrift was verzonden overgelegd.

Gronden

Belanghebbende is van mening dat hij tijdig een verzoek om ambtshalve vermindering heeft ingediend. Hij was op de hoogte dat het verzoek uiterlijk op 31 december 2021 binnen moest zijn bij de Belastingdienst en heeft daarom het verzoek op 29 december 2021 per gewone post verzonden. Dat de Belastingdienst volgens belanghebbende op 30 en 31 december 2021 met kerstreces is en daarom het verzoek pas op 4 januari 2022 afstempelt en in behandeling neemt mag niet voor zijn rekening komen. Belanghebbende kan zich ook niet verenigen met het feit dat niet iedereen automatisch – en zonder de Belastingdienst erop te wijzen – de onterecht geheven belasting terugkrijgt. Belanghebbende doet verder een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De inspecteur stelt dat het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen wegens overschrijding van de vijfjaarstermijn. Het is de verantwoording van belanghebbende zelf om er voor te zorgen dat het verzoek tijdig bij de Belastingdienst is ontvangen. Dat is pas op 4 januari gebeurd. De inspecteur merkt daarbij op dat de werknemers van de Belastingdienst gewoon werkzaam zijn op 30 en 31 december als die dagen in een werkweek vallen. Eventuele vertraging in de postbezorging is voor risico van belanghebbende. Er is verder geen aanleiding om belanghebbende tegemoet te komen. De inspecteur is tot slot van mening dat het beroep op gelijkheidsbeginsel niet slaagt.

Beoordeling van het beroep

Ambtshalve vermindering
Belanghebbende komt in deze procedure op tegen de beslissing van de inspecteur dat hij – kort gezegd – niet tijdig een verzoek om ambtshalve vermindering heeft gedaan. Volgens belanghebbende was hij op tijd door de verzending van zijn verzoek op 29 december 2021. De rechtbank volgt belanghebbende daarin niet. Er geldt, kort gezegd, een termijn van vijf jaar voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering. Die termijn eindigde voor het jaar 2016 op 31 december 2021. Toen had het verzoek ontvangen moeten zijn. Het verzoek dat belanghebbende heeft opgestuurd aan de Belastingdienst is voor ontvangst op 4 januari 2022 afgestempeld. Dat houdt in dat het na het einde van de geldende termijn is ontvangen, ongeacht of het stuk inderdaad op 29 december 2021 per gewone post is verstuurd. Dat belanghebbende het verzoek binnen de termijn ter post heeft bezorgd, sluit namelijk niet uit dat er sprake is van een te late ontvangst. Belanghebbende was op de hoogte van de vijfjaarstermijn en heeft het verzoek om ambtshalve vermindering op 29 december 2021 per gewone post verzonden. Het risico dat het verzoek dan niet tijdig wordt ontvangen – bijvoorbeeld door een vertraging in de postbezorging – komt dan voor risico van belanghebbende. Belanghebbende heeft verder geen bewijs kunnen overleggen waaruit volgt dat het poststuk eerder bij de Belastingdienst is aangekomen dan op de datum van afstempeling. De rechtbank heeft daarbij geen reden om aan te nemen dat de inspecteur het verzoek op een latere datum voor ontvangst afstempelt dan dat het daadwerkelijk wordt ontvangen. Dit betekent als uitgangpunt dat de inspecteur terecht het verzoek zonder inhoudelijke beoordeling heeft afgewezen.
Belanghebbende heeft verder geen redenen aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken en waaruit kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat bij gemaakte fouten altijd automatisch herstel geboden moet worden, ongeacht de termijn. Daartoe is de inspecteur in dit geval naar het oordeel van de rechtbank echter niet gehouden. De rechtbank weegt daarbij mee dat het de vraag is of aan belanghebbende voor het jaar 2016 überhaupt een tegemoetkoming kan worden verleend gelet op de voor dat jaar voor de box 3 heffing geldende jurisprudentie van de Hoge Raad.
Gelijkheidsbeginsel
Belanghebbende doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat mensen die tijdig een verzoek hebben ingediend wel in aanmerking kunnen komen voor een beoordeling van hun situatie. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is het nodig dat sprake is van een feitelijke en juridische gelijke situatie. Belanghebbende vergelijkt zich met mensen die tijdig hebben verzocht om ambtshalve vermindering van een aanslag. Omdat de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende niet tijdig heeft verzocht om ambtshalve vermindering, bevindt hij zich in een andere situatie dan de gevallen waar hij zich mee vergelijkt. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dus niet slagen.
Conclusie en gevolgen
De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen wegens overschrijding van de vijfjaarstermijn.
Het beroep is daarom ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 27 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.