ECLI:NL:RBZWB:2023:4637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
10133646 CV EXPL 22-3647 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht in aandelenleasezaak met betrekking tot zorgplicht en onrechtmatig handelen van Dexia Nederland B.V.

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde in conventie, die wordt aangeduid als [gedaagde in conventie01]. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd is met betrekking tot een effectenleaseovereenkomst, terwijl de gedaagde in reconventie stelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomst aan te gaan via een tussenpersoon die niet beschikte over de benodigde vergunning. De rechtbank oordeelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en dat er voldoende causaal verband was tussen de schade van de gedaagde en het onrechtmatig handelen van Dexia. De rechtbank verklaarde dat Dexia, na betaling van de schadevergoeding, niets meer aan de gedaagde verschuldigd is en veroordeelde Dexia in de proceskosten. De uitspraak is van belang in het kader van de vele procedures die zijn gevoerd over effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van aanbieders en tussenpersonen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10133646 CV EXPL 22-3647
vonnis d.d. 28 juni 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V. te Amsterdam,
tegen
[gedaagde in conventie01] ,
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] aan het [adres01] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: J. Terpstra , werkzaam bij Claim Concept te Joure .
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde in conventie01] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. de dagvaarding van 18 augustus 2022 van Dexia, met producties;
b. de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in reconventie, van 30 november 2022 met producties;
c. de conclusie van repliek, tevens houdende een antwoord in reconventie, van 25 januari 2023 met producties;
d. de conclusie van dupliek, tevens houdende een conclusie van repliek in reconventie, van 22 maart 2023 met producties;
e. de conclusie van dupliek in reconventie van 17 mei 2023.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in conventie01] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer01]
26-10-1999
Overwaarde Effect
240 mnd
€ 163.204,80
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
16-7-2002
- € 7.363,78
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde in conventie01] op grond van de leaseovereenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 32.641,20 aan maandtermijnen en een bedrag van € 7.363,78 aan restschuld aan Dexia betaald. Dexia heeft € 4.097,85 aan dividenden uitgekeerd en € 94,94 aan dividenden verrekend. [gedaagde in conventie01] heeft een fiscaal voordeel van € 3.290,58 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 7.615,46 aan [gedaagde in conventie01] uitgekeerd, zijnde tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
Dexia heeft mr. Terpstra herhaaldelijk, laatstelijk in juli 2022 benaderd teneinde het onderhavige geschil definitief buiten rechte te beslechten. Een gesprek tussen Dexia en Claim Concept heeft niet tot een minnelijke oplossing geleid.

3.De vordering en het verweer in conventie en reconventie

3.1.
Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten, zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met [nummer01] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde in conventie01] verschuldigd is, met veroordeling van [gedaagde in conventie01] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde in conventie01] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. [gedaagde in conventie01] vordert daarnaast in reconventie dat de kantonrechter zal verklaren voor recht dat Dexia de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden door de Overwaarde Effect overeenkomst met [nummer01] aan te gaan in weerwil tot een wettelijk verbod, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde in conventie01] .
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde in conventie01] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde in conventie01] verschuldigd.
4.5.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan [gedaagde in conventie01] verschuldigd is. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering behoort te volgen, dan wel de vordering slechts voorwaardelijk toewijsbaar is.
verjaring4.6. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde in conventie01] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Het beroep van Dexia op verjaring wordt verworpen. Uit de opt-outverklaring, in combinatie met het daaraan voorafgaande verzoekschrift van 18 november 2005 tot algemeen verbindendverklaring van de Duisenberg-regeling, is het voor Dexia voldoende duidelijk geworden welke verwijten haar werden gemaakt ten aanzien van de door haar aangeboden effectenleaseovereenkomsten. Daarmee was het voor Dexia duidelijk welke feiten aanleiding gaven tot het instellen van de vorderingen en op welke juridische grondslagen die vorderingen werden gebaseerd. Ook al is door [gedaagde in conventie01] geen sommatiebrief gezonden dan is de verjaring dus tijdig gestuit door haar opt-outverklaring (vgl. hof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23) en de daarop gevolgde algemene stuitingsbrieven. De stelling dat pas in deze procedure een beroep op de tussenpersoonproblematiek wordt gedaan, wordt gepasseerd.
tussenpersoon
4.7.
[gedaagde in conventie01] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon
Spaar Select (hierna: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.8.
Dexia stelt dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die – wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.9. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde in conventie01] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon
[gedaagde in conventie01] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde in conventie01] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept.
De door [gedaagde in conventie01] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde in conventie01] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[gedaagde in conventie01] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende: [gedaagde in conventie01] is in 1999 benaderd door de heer [naam01] , werkzaam bij voornoemde tussenpersoon (verder: de adviseur). Hij heeft op basis van de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde in conventie01] geadviseerd een tweede hypotheek te nemen en het vrijgekomen geld in een Overwaarde Effect overeenkomst te investeren. Hierdoor zou [gedaagde in conventie01] versneld zijn hypotheek kunnen aflossen. Tijdens de looptijd van de overeenkomst bleek dat de adviseur [gedaagde in conventie01] nimmer goed heeft geïnformeerd. Ook is [gedaagde in conventie01] niet gewezen op de risico’s.
4.11.
[gedaagde in conventie01] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een prognose van 20 oktober 1999 van het afgesloten product, opgesteld op briefpapier door de adviseur op briefpapier van Spaar Select B.V., waarin informatie met betrekking tot de financiële situatie van [gedaagde in conventie01] is verwerkt;
  • een brief van 25 oktober 1999 van Spaar Select B.V., waarin een werkgeversverklaring wordt opgevraagd ten behoeve van het afsluiten van de tweede hypotheek. Bijgevoegd bij de brief is een hypotheekofferte van de Postbank;
  • een kopie van de overeenkomst van 26 oktober 1999 met contractnummer [nummer01] , voorzien van het adviseursnummer [nummer02] van Spaar Select B.V.;
  • een brief van 24 januari 2000 op het briefpapier van de Postbank met bijgevoegd de hypotheekakte van [gedaagde in conventie01] ;
  • pagina 26-29 van de Handleiding Labouchere Effecten Lease;
  • pagina 6 van de presentatiegids 1999-2000 van Spaar Select B.V.;
  • een screenshot van de website van Bank Labouchere over hun beleggingsproducten.
4.12.
Met deze stukken heeft [gedaagde in conventie01] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [gedaagde in conventie01] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
In elk geval staat als onweersproken vast dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon daarbij (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [gedaagde in conventie01] . Het betreft immers een huisbezoek van een medewerker van een op financiële producten gerichte tussenpersoon aan een (potentiële) afnemer van zo’n product, waarbij het doel van het huisbezoek gelegen is in het opbouwen van extra vermogen en vervolgens ook een overeenkomst met betrekking tot zo’n product tot stand gekomen is. Het is onwaarschijnlijk dat het gesprek dan alleen over algemene niet-financiële onderwerpen gegaan zal zijn. Aanwijzingen daarvoor ontbreken in dit geval.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [gedaagde in conventie01] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.13.
[gedaagde in conventie01] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gedaagde in conventie01] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals Spaar Select, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven, hetgeen ook duidelijk blijkt uit het overgelegde screenshot van de website van Bank Labouchere.
4.14.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde in conventie01] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [gedaagde in conventie01] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [gedaagde in conventie01] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gedaagde in conventie01] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.15. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde in conventie01] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde in conventie01] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde in conventie01] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.16. Uit het voorgaande volgt, dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde in conventie01] verschuldigd is. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde in conventie01] verschuldigd is, kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht, waarover hierna meer. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een eventuele vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde in conventie01] niet inhoudelijk besproken te worden. De vordering van Dexia zal met inachtneming van het bovenstaande worden toegewezen als na te melden. Gelet op het voorgaande zal Dexia als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden worden begroot op € 528,00 (2 x tarief € 264529,00).
de vordering van [gedaagde in conventie01]
4.18.
De gevorderde verklaring voor recht is te onbepaald. Gelet op de uitkomst in de procedure in conventie is deze toe te wijzen als hierna te melden.
4.19.
Dexia dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de samenhang tussen de conventie en reconventie worden de kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie01] begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie:
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagde in conventie01] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.16. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde in conventie01] tot en met heden worden vastgesteld op € 528,00 aan salaris van de gemachtigde,
In reconventie:
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in reconventie01] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in reconventie01] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser in reconventie01] tot en met heden worden vastgesteld op nihil,
In conventie en reconventie:
5.5.
verklaart de veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen, kantonrechter, in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.