ECLI:NL:RBZWB:2023:4615
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de waarde van onroerende zaken en de aanslagen onroerendezaakbelastingen door de rechtbank
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 juli 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van twee onroerende zaken vastgesteld per 1 januari 2019, wat leidde tot aanslagen onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. De rechtbank behandelt de beroepen, waarbij belanghebbende de waarden te hoog achtte en de heffingsambtenaar de waarden verdedigde met verwijzingen naar huurwaardekapitalisatie en vergelijkingsobjecten.
De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaken aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft op de zitting zijn beroep met betrekking tot de waarde van de eerste onroerende zaak ingetrokken, maar blijft bij zijn standpunt over de tweede onroerende zaak. De rechtbank overweegt dat de waardepeildatum vóór de coronapandemie ligt en dat het leegstandsrisico in de kapitalisatiefactor is verwerkt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde van de tweede onroerende zaak, die bestaat uit een bedrijfsruimte en een bovenwoning, voldoende heeft onderbouwd.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de vergoeding aan de gemachtigde toekomt en niet aan de belanghebbende zelf. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beschikking en de daarop gebaseerde aanslag OZB gehandhaafd blijven.