In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2023 een tussenvonnis gewezen. De zaak betreft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene, die eerder op 11 juli 2022 was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in hennep en gekwalificeerde diefstal. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak werd een schriftelijke voorbereidingsprocedure bevolen, waarbij termijnen werden vastgesteld voor het indienen van conclusies. De officier van justitie vroeg echter uitstel voor het indienen van zijn conclusie van eis, nadat de termijn al was verstreken. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de ontnemingsvordering, omdat de officier van justitie te laat was met het indienen van zijn conclusie en geen verschoonbaarheid kon aantonen.
De rechtbank oordeelde dat voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op het recht op een eerlijk proces. De rechtbank concludeerde dat de ontnemingsvordering tijdig was ingediend en dat de procedure niet onverenigbaar was met de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in de ontnemingsvordering, maar stelde dat de officier van justitie zijn recht op het indienen van een conclusie van eis had verspeeld. De rechtbank beval een nieuwe schriftelijke voorbereidingsprocedure, waarbij de verdediging en de officier van justitie termijnen kregen voor het indienen van hun schriftelijke conclusies en reacties. De zaak zal opnieuw worden behandeld ter zitting.