ECLI:NL:RBZWB:2023:4471

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
02/821362-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel en ontvankelijkheid openbaar ministerie in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in hennep en gekwalificeerde diefstal. De officier van justitie had de ontneming gevorderd, maar de verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat de officier niet tijdig een conclusie van eis had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie te laat om uitstel heeft gevraagd, maar oordeelt dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank benadrukt dat er strikte voorwaarden zijn voor het verklaren van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, en dat dit alleen kan bij ernstige inbreuken op het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering ontvankelijk verklaard en een schriftelijke voorbereidingsprocedure bevolen, waarbij de officier van justitie zijn recht op het indienen van een conclusie van eis heeft verspeeld. De rechtbank heeft termijnen vastgesteld voor de indiening van schriftelijke conclusies door de verdediging en de officier van justitie, en heeft de inhoudelijke behandeling van de vordering zo spoedig mogelijk bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/821362-15
tussenvonnis van de rechtbank d.d. 27 juni 2023
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1966 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres01] ,
raadsman: mr. M.H.M. Meulmeesters, advocaat te Zeist.

1.De procedure

Betrokkene is op 11 juli 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor het medeplegen van in de uitoefening van een beroep/bedrijf opzettelijk handelen in hennep en het medeplegen van gekwalificeerde diefstal tot de in die uitspraak vermelde straf. De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
Op 27 juni 2022, tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, heeft de rechtbank een schriftelijke voorbereidingsprocedure bevolen en termijnen bepaald. De officier van justitie heeft vervolgens op 26 augustus 2022 uitstel gevraagd voor het indienen van zijn conclusie van eis, omdat in de zaak tegen [medeverdachte01] (één van de medeverdachten) nog geen uitspraak was gedaan. De termijn voor het indienen van de conclusie van eis was toen al verstreken, deze liep namelijk af op 8 augustus 2022. Naar aanleiding van vorenstaande is de vordering pro forma behandeld op de zitting van 13 juni 2023, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt.

2.Het standpunt van de verdediging

Betrokkene en zijn raadsman zijn niet ter zitting verschenen. In een e-mailbericht van 12 april 2023 heeft de raadsman meegedeeld dat hij zich wil aansluiten bij het verweer van mr. Weisfelt, te weten de raadsman van één van de andere betrokkenen. Mr. Weisfelt heeft ter zitting bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering. Nu het Wetboek van Strafvordering geen termijnen voor de conclusiewisseling geeft, moet worden aangesloten bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op grond van artikel 133 van dit wetboek is sprake van een fatale termijn voor het indienen van een conclusie van eis. Nu de officier van justitie hiermee te laat is geweest en bovendien pas uitstel heeft gevraagd na het verstrijken van de termijn, heeft hij zijn recht om de ontneming te vorderen verspeeld. Er is geen sprake van verschoonbaarheid.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen. Het niet naleven van de gestelde termijnen is niet conform de gemaakte afspraken, maar dit kan geen niet-ontvankelijkheid tot gevolg hebben.

4.Het oordeel van de rechtbank

Om te komen tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie moet er, gelet ook op het arrest van 20 december 2020 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1890), sprake zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van betrokkene op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De beslissing om ontneming van het wederrechtelijk voordeel te vorderen, leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet‑ontvankelijk verklaring van de officier van justitie op de grond dat het instellen of voortzetten van die procedure onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij geldt als criterium dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) die procedure enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
De rechtbank stelt vast dat de ontnemingsvordering voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak aan betrokkene bekend is gemaakt en dat de vordering voor het eerst op de zitting van 27 juni 2022 aan de orde is geweest. Op die zitting is onder meer bepaald dat er een schriftelijke procedure gevolgd moest worden. De termijn voor het instellen van een conclusie van eis voor de officier van justitie werd gesteld op 8 augustus 2022. De officier van justitie heeft, ruim twee weken na die datum, op 26 augustus 2022 om uitstel gevraagd voor het indienen van zijn conclusie teneinde de behandeling van de ontnemingsvorderingen in de zaken tegen alle medeverdachten in het onderzoek Walsoorden gelijk te laten lopen. De conclusie van eis is uiteindelijk, nadat op 22 februari 2023 ook vonnis is gewezen in de zaak tegen [medeverdachte01] , op 24 februari 2023 door de officier van justitie ingediend.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 511d, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering volgt dat de behandeling van de ontnemingsvordering voorafgegaan kan worden door een schriftelijke voorbereiding op de wijze als door de rechtbank te bepalen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de schriftelijke voorbereiding. Voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant geldt dat uit de Procedure Ontnemingszaken volgt dat de rechtbank kán bepalen dat aan de inhoudelijke behandeling van de ontnemingsvordering een schriftelijke procedure voorafgaat. Ook volgt hieruit dat partijen uiterlijk één week voor het verstrijken van termijnen gemotiveerd kunnen verzoeken om uitstel van die termijnen. Bij het niet tijdig nemen van een conclusie, dan wel indien niet tijdig om uitstel is verzocht, vervalt het recht tot concluderen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, op basis van het voorgaande, geen sprake zijn van een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De mogelijkheid tot het instellen van een schriftelijke conclusiewisseling wordt vormgegeven in een zogenaamde kan-bepaling. Dat maakt dat er geen verplichting bestaat voor de rechtbank tot het gelasten van een schriftelijke conclusiewisseling. De Procedure Ontnemingszaken bepaalt dat bij het niet tijdig nemen van een conclusie het recht om te concluderen vervalt. De rechtbank overweegt dat, als de conclusie van eis van de officier van justitie vervalt, zij nog steeds op de ontnemingsvordering kan beslissen. De vordering is immers op tijd ingediend en vormt de grondslag van de behandeling ter terechtzitting in de ontnemingsprocedure. Het gelasten van een schriftelijke conclusiewisseling zorgt er met name voor dat de behandeling van de ontnemingszaak ter zitting wordt bekort en een doelmatige besluitvorming wordt bevorderd. Daarbij komt ook dat schriftelijke conclusies en verweren alleen van betekenis kunnen zijn als zij, eventueel in verkorte vorm, ter zitting worden voorgedragen. Het enkel niet voldoen aan de gestelde termijnen voor het indienen van een conclusie, of zelfs het geheel verzuimen hiervan, betekent op zichzelf niet dat voortzetting van de procedure onverenigbaar is met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
De rechtbank verklaart, gelet op het voorgaande, het openbaar ministerie ontvankelijk in de ontnemingsvordering. Zij zal opnieuw een schriftelijke voorbereidingsprocedure bevelen. Deze schriftelijke procedure wordt gebaseerd op de Procedure Ontnemingszaken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, met dien verstande dat de officier van justitie zijn recht op het indienen van een conclusie van eis heeft verspeeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de ontnemingsvordering;
- heropent en
schorsthet onderzoek ter zitting
voor onbepaalde tijd;
-
bepaalt datwederom
de schriftelijke procedure gevolgd zal gaan worden;
- de verdediging legt uiterlijk zes weken na 1 september 2023 (dus uiterlijk op 13 oktober 2023) een schriftelijke conclusie van antwoord aan de rechtbank over, met gelijktijdig afschrift daarvan aan de officier van justitie (beide exemplaren dienen te worden verstuurd naar de Verkeerstoren);
- de officier van justitie heeft, indien daaraan behoefte bestaat, vier weken (dus uiterlijk op 10 november 2023) de gelegenheid voor het indienen van een nadere schriftelijke reactie (repliek), met een afschrift daarvan aan de verdediging en de Verkeerstoren;
- de verdediging heeft vervolgens vier weken (dus uiterlijk op 8 december 2023) de gelegenheid voor het indienen van een nader schriftelijk verweer (dupliek), met een afschrift daarvan aan de officier van justitie en de Verkeerstoren;
- de rechtbank geeft de officier van justitie de opdracht om de inhoudelijke behandeling van de vorderingen zo spoedig mogelijk, in beginsel vier weken na de laatste conclusie, te laten plaatsvinden;
- beveelt
de oproeping van betrokkene en de raadsmantegen het tijdstip waarop het onderzoek ter zitting zal worden hervat.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Willeboordse en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juni 2023.