In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2023 een tussenvonnis gewezen. De zaak betreft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in hennep en gekwalificeerde diefstal. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 27 juni 2022, heeft de rechtbank een schriftelijke voorbereidingsprocedure bevolen en termijnen vastgesteld voor het indienen van conclusies. De officier van justitie vroeg echter uitstel voor het indienen van zijn conclusie van eis, omdat er nog geen uitspraak was gedaan in de zaak tegen een medeverdachte. Dit leidde tot een pro forma behandeling op 13 juni 2023, waarbij de officier van justitie en de betrokkene hun standpunten kenbaar maakten.
De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de officier van justitie te laat was met het indienen van zijn conclusie. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een zodanige ernstige inbreuk op het recht op een eerlijk proces dat niet-ontvankelijkheid gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank benadrukte dat de ontnemingsvordering tijdig was ingediend en dat de procedure niet onverenigbaar was met de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in de ontnemingsvordering en beval opnieuw een schriftelijke voorbereidingsprocedure, waarbij de officier van justitie zijn recht op het indienen van een conclusie van eis had verspeeld.
De rechtbank stelde termijnen vast voor de verdediging en de officier van justitie om schriftelijke conclusies en reacties in te dienen, en gaf de opdracht om de inhoudelijke behandeling van de vorderingen zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juni 2023.