ECLI:NL:RBZWB:2023:4447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
BRE 22_1203
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting 2018

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2018. De inspecteur had op 3 februari 2022 de afwijzing van het verzoek tot kwijtschelding van het verschuldigde bedrag bekendgemaakt. Belanghebbende heeft geen bezwaar ingediend tegen deze afwijzing, maar is direct in beroep gegaan bij de rechtbank. De zitting vond plaats op 17 mei 2023, waarbij belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende op 22 april 2019 de aangifte IB/PVV 2018 heeft ingediend met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.255. De inspecteur heeft echter een definitieve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 14.655. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt door een herziene aangifte in te dienen, maar de inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de aanslag naar een te hoog belastbaar inkomen is vastgesteld en of belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten.

De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door haar opgevoerde zorgkosten. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht het verzoek om ambtshalve vermindering heeft afgewezen. Daarnaast is de rechtbank onbevoegd om te oordelen over het verzoek tot kwijtschelding van de belastingrente, aangezien dit onder de bevoegdheid van de civiele rechter valt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de inspecteur.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2018 (hierna: de aanslag) van de inspecteur van 3 februari 2022 alsmede de afwijzing van het verzoek tot kwijtschelding van het op deze aanslag verschuldigde bedrag.
1.1.
Belanghebbende heeft geen bezwaar ingediend bij de inspecteur tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve vermindering maar is hiertegen rechtstreeks in beroep gegaan bij de rechtbank.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende heeft op 22 april 2019 de aangifte IB/PVV 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.255.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking
€ 14.659
Af: aftrekbare giften
€ 4
Af: aftrekbare specifieke zorgkosten
€ 0
Af: restant persoonsgebonden aftrek
€ 2.400
Belastbaar inkomen w&w
€ 12.255
2.1.
De inspecteur heeft een voorlopige aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte.
2.2.
Bij brief van 28 januari 2020 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld voornemens te zijn af te wijken van de ingediende aangifte.
2.3.
Met dagtekening 5 maart 2020 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.655. Dit belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd:
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking
€ 14.659
Af: aftrekbare giften
€ 4
Af: aftrekbare specifieke zorgkosten
€ 0
Af: restant persoonsgebonden aftrek
€ 0
Belastbaar inkomen w&w
€ 14.655
2.4.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt door het indienen van een herziene aangifte. Het belastbaar inkomen in die aangifte bedraagt € 9.844 en is als volgt opgebouwd:
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking
€ 14.659
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 180
Reiskosten ziekenbezoek
€ 2.400
Verhoging specifieke zorgkosten
€ 72
Drempel specifieke zorgkosten
€ 241
Af: aftrek specifieke zorgkosten
€ 2.411
Af: aftrekbare giften
€ 4
Af: restant persoonsgebonden aftrek
€ 2.400
Belastbaar inkomen w&w
€ 9.844
2.5.
De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 7 mei 2020 afgewezen.
2.6.
Op 17 september 2021 heeft de inspecteur een brief ontvangen waarin belanghebbende bezwaar maakt tegen een aanslag die niet bestaat (
“navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2018”). De inspecteur heeft deze brief aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018.
Belanghebbende heeft daarna niet meer gereageerd op vragen van de inspecteur.
2.7.
De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar een te hoog belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke ziektekosten (reiskosten in verband met ziekenbezoek en uitgaven voor hulpmiddelen). Ook is in geschil of het verzoek om kwijtschelding van het op de aanslag IB/PVV 2018 verschuldigde bedrag terecht is geweigerd.
Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag niet naar een te hoog inkomen uit werk en woning is opgelegd. Wat betreft het verzoek om kwijtschelding merkt de rechtbank op dat zij niet bevoegd is om daarover te oordelen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Vooraf
4. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende rechtsreeks in beroep is gekomen bij de rechtbank tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. Tegen een ambtshalve beslissing moet als uitgangspunt eerst bezwaar worden gemaakt, voordat beroep kan worden ingesteld. Dit is anders indien partijen instemmen met direct beroep (prorogatie). De inspecteur heeft in het verweerschrift aangegeven in te stemmen met prorogatie. Met belanghebbende is dit ter zitting besproken en uit wat belanghebbende heeft gezegd tijdens de zitting leidt de rechtbank af dat zij instemt met prorogatie.
4.1.
Na sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank van belanghebbende een proceskostenformulier ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
Heeft belanghebbende recht op aftrek van specifieke zorgkosten?
5. Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. [1] In artikel 6.17 van de Wet IB 2001 is een limitatieve opsomming gegeven van uitgaven voor specifieke zorgkosten die in aanmerking kunnen worden genomen.
5.1.
De bewijslast voor aftrek van specifieke zorgkosten rust op belanghebbende. Zij moet aannemelijk maken dat zij uitgaven heeft gedaan en dat ter zake van die uitgaven aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan.
Uit de stukken valt af te leiden dat belanghebbende de volgende zorgkosten in aftrek wil brengen:
- kosten voor hulpmiddelen en reiskosten voor ziekenbezoek;
- kosten van fysiotherapie;
- kosten van ingekochte maaltijden
- restant persoonsgebonden aftrek over voorgaande jaren.
5.2.
Belanghebbende heeft echter geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat zij uitgaven heeft gedaan voor hulpmiddelen of reiskosten voor ziekenbezoek heeft gemaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de kosten voor fysiotherapie volledig door de zorgverzekeraar zijn vergoed en derhalve niet op belanghebbende drukken. Kosten voor maaltijden zijn niet aftrekbaar als zorgkosten en aan belanghebbende is geen beschikking restant persoonsgebonden aftrek afgegeven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur terecht het verzoek om ambtshalve vermindering heeft afgewezen.
Belastingrente
6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking
Is het verzoek tot kwijtschelding van het op de aanslag te betalen bedrag terecht geweigerd?
7. Uitgangpunt is dat de (fiscale) bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen over beslissingen van de invorderingsambtenaar op grond van de Invorderingswet 1990. [2] Voor bepaalde besluiten is in de regelgeving een uitzondering gemaakt. Beslissingen over kwijtschelding vallen niet onder een van de uitzonderingen. Rechtsmiddelen tegen beslissingen betreffende kwijtschelding kunnen worden aangewend bij de civiele rechter. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om te oordelen over het verzoek tot kwijtschelding.
7.1.
Wel wil de rechtbank belanghebbende erop wijzen dat zij over de mogelijkheid tot kwijtschelding van de openstaande belastingschuld of het treffen van een betalingsregeling contact kan opnemen met de Ontvanger van de Belastingdienst.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 in stand blijft.
8.1.
Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het ziet op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep ziet op de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier op 28 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
deze uitspraak is enkel ondertekend door de
rechter omdat deze verhinderd is de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hoger beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hoger beroepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.
2.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. in dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.