ECLI:NL:RBZWB:2023:4442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
BRE 22_1169
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting en verzuimboete

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 11 januari 2022 een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2018 had opgelegd. De inspecteur had een belastbaar bedrag van € 83.005 vastgesteld en daarnaast belastingrente van € 1.259 in rekening gebracht, alsook een verzuimboete van € 2.639 opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 17 mei 2023 behandeld, waarbij belanghebbende vertegenwoordigd was door een bestuurder en de inspecteur door twee inspecteurs. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende geen aangifte Vpb voor 2018 had ingediend, wat leidde tot de ambtshalve aanslag. Tijdens de zitting heeft belanghebbende een fiscale winst- en verliesrekening overgelegd, waaruit een belastbaar bedrag van € 45.937 bleek. De inspecteur heeft aangegeven deze opstelling te volgen, wat de rechtbank ook deed. De rechtbank heeft de aanslag Vpb 2018 verminderd tot € 45.937 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig aangepast. Wat betreft de verzuimboete oordeelde de rechtbank dat deze terecht was opgelegd, aangezien belanghebbende niet tijdig aangifte had gedaan. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is voor de aanslag, maar ongegrond voor de verzuimboete. De inspecteur moet het griffierecht van € 365 aan belanghebbende vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 januari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft op 10 juli 2021 aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 83.005.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 1.259 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete van € 2.639 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [bestuurder] , bestuurder van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag Vpb 2018 naar een te hoog belastbaar bedrag heeft vastgesteld. Tevens beoordeelt de rechtbank of de verzuimboete terecht en niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag Vpb 2018 naar een te hoog bedrag is opgelegd. De verzuimboete is terecht en niet naar een te hoog bedrag opgelegd.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Feiten

3. Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte Vpb voor het jaar 2018 in te dienen.
3.1.
Omdat belanghebbende geen aangifte Vpb 2018 heeft ingediend heeft de inspecteur een ambtshalve aanslag Vpb 2018 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 83.005. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 2.639 en € 1.259 belastingrente in rekening gebracht.
3.2.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag gebruik gemaakt van informatie uit de door belanghebbende ingediende aangiften omzetbelasting en loonheffingen over 2018. Over de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft belanghebbende geen aangiften Vpb ingediend.

Motivering

4.
Aanslag Vpb 2018
4.1.
Belanghebbende heeft ter zitting een fiscale winst- en verliesrekening overgelegd over het jaar 2018. Uit deze opstelling volgt een belastbaar bedrag van € 45.937. De inspecteur heeft verklaard dat hij bereid is om deze opstelling te volgen. De rechtbank zal dit eensluidende standpunt van partijen volgen. Dit betekent dat de aanslag zal worden verminderd tot een belastbaar bedrag van € 45.937 en dat ook de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig zal worden verminderd.
5.
Verzuimboete
5.1.
Ten aanzien van de boetebeschikking is van belang dat de inspecteur op grond van artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuimboete kan opleggen wanneer niet binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte wordt gedaan. Op grond van paragraaf 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) wordt er in dat geval een boete opgelegd van 50% van het wettelijk maximum. Dit bedroeg in het onderhavige jaar
€ 2.639.
5.2.
De aangifte is niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn ingediend. De verzuimboete is terecht opgelegd conform de in 4.1 genoemde bepalingen.
5.3.
Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid van belanghebbende. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (avas) van belanghebbende het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. Op belanghebbende rust de last om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van avas. Belanghebbende heeft tijdens de zitting gesteld dat hij een accountskantoor opdracht had gegeven de aangifte Vpb 2018 te verzorgen maar dat dit kantoor in gebreke is gebleken. Belanghebbende is echter zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de aangifte en zij heeft geen actie ondernomen en de bestuurder ter zitting heeft erkend dat hij hieraan meer aandacht had moeten geven. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding voor matiging en acht de opgelegde verzuimboete passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard voor zover het ziet op de aanslag Vpb 2018. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen voor zover deze ziet op de aanslag en zal de aanslag verminderen tot een belastbaar bedrag van € 45.937 en zal de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderen. Voor zover het beroep is gericht tegen de verzuimboete zal het beroep ongegrond worden verklaard.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het ziet op de aanslag;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanslag;
- vermindert de aanslag Vpb 2018 tot een belastbaar bedrag van € 45.937;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het ziet op de verzuimboete;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier op 28 juni 2023. De uitspraak openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de uitspraak is enkel ondertekend door de
griffier omdat de rechter is verhinderd deze
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hoger beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hoger beroepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).