ECLI:NL:RBZWB:2023:4438

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
10335977 CV EXPL 23-540 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen door dierenarts met geschil over consultkosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert de eiseres, een maatschap van dierenartsen, betaling van een restantfactuur van € 559,20 van gedaagden, die medische behandelingen voor hun pony hebben laten uitvoeren. De eiseres heeft eerder een factuur van € 3.082,58 verzonden, waarvan een deel door gedaagden is betaald. Gedaagden betwisten echter de kosten van een consult van € 30,17, omdat zij stellen dat de dierenarts enkel de deur heeft geopend voor hen om hun pony te bezoeken. De kantonrechter oordeelt dat dit bedrag niet als een redelijk loon kan worden gekwalificeerd en wijst het af, waardoor de eiseres slechts € 3.046,07 had mogen factureren.

Gedaagden hebben de factuur te laat betaald en zijn het erover eens dat zij de buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn. De kantonrechter overweegt dat de eiseres aan de vereisten van artikel 6:96 BW heeft voldaan, waardoor gedaagden € 429,61 aan buitengerechtelijke kosten moeten betalen. De wettelijke rente over de proceskosten wordt ook toegewezen. De kantonrechter veroordeelt gedaagden tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De vordering van de eiseres wordt voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10335977 CV EXPL 23-540
vonnis d.d. 21 juni 2023
inzake
de maatschap [eiseres01],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: Via Optima & Vissers Gerechtsdeurwaarders te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde sub01]

2. [ gedaagde sub02],
beiden wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] aan het [adres01] ,
gedaagden,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres01] ” en “ [gedaagden01] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 7 februari 2023 met producties;
b. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 22 februari 2023;
c. de akte van [eiseres01] van 8 maart 2023 met één productie;
d. de antwoordakte van [gedaagden01] van 21 maart 2023 met producties;
e. de akte van [eiseres01] van 26 april 2023 met één productie.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
[eiseres01] vordert betaling van het restant van haar factuur, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2
[eiseres01] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagden01] medische behandelingen heeft verricht aan de pony van [gedaagden01] . Hiervoor heeft zij aan [gedaagden01] een factuur van 31 mei 2021 ter hoogte van € 3.082,58 verzonden. Ook na aanmaningen en het versturen van de zogenaamde “14-dagenbrief”, waarin [gedaagden01] , kort gezegd, worden gewaarschuwd dat als zij niet binnen 14 dagen betalen zij ook buitengerechtelijke kosten dienen te voldoen, hebben [gedaagden01] pas op 24 augustus 2022 een bedrag van € 3.046,07 betaald. Deze betaling strekt eerst in mindering op de buitengerechtelijke kosten en inmiddels verschuldigde wettelijke rente, zodat [eiseres01] nog het restant van de factuur van € 559,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vordert.
2.3
[gedaagden01] voeren verweer. Zij erkennen dat zij de factuur van [eiseres01] grotendeels moeten voldoen. Echter stellen zij een bedrag aan ‘consult’ van € 30,17 (excl. btw) zoals in rekening gebracht bij de factuur van 31 mei 2021 niet hoeven te voldoen, omdat de dienstdoende dierenarts toen alleen maar de deur is open komen doen, zodat [gedaagden01] hun pony konden bezoeken. Het resterende factuurbedrag is inmiddels ook al betaald. Zij hebben dat inderdaad te laat betaald, maar dit hadden [gedaagden01] ook aan [eiseres01] laten weten, nu zij de uitspraak van het tuchtcollege wilden afwachten. [eiseres01] heeft desondanks een deurwaarder ingeschakeld. Deze gebruikte vervolgens niet het juiste e-mailadres van [gedaagden01] , zodat veel correspondentie niet is ontvangen door [gedaagden01] De per post gestuurde brieven zijn nimmer ontvangen. Daarnaast is het contact met de behandelend deurwaarder – kort gezegd – niet goed geweest, waarbij de deurwaarder zich niet als een professionele rechtsbijstandsverlener gedroeg.
2.4
De kantonrechter overweegt als volgt.
2.5
De kantonrechter constateert dat [gedaagden01] geen verweer voeren tegen de hoogte van de factuur en de verschuldigdheid daarvan, behoudens het bezwaar tegen het in rekening gebrachte bedrag aan “consult”. [eiseres01] heeft vervolgens niet weersproken dat het in rekening gebrachte consult feitelijk alleen de deur openen was om [gedaagden01] in de gelegenheid te stellen de pony te bezoeken, zodat niet gesproken kan worden van een “consult”. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende onderbouwd dat het in rekening gebrachte bedrag als redelijk loon ex artikel 7:405 BW is te kwalificeren. De kantonrechter zal dit bedrag dan ook afwijzen. Dit betekent dat [eiseres01] slechts een bedrag van € 3.046,07 had mogen factureren.
2.6
[gedaagde sub01] heeft dit bedrag van € 3.046,07 betaald. Partijen zijn het er over eens dat die betaling te laat is gedaan. Zij verschillen van mening over de verschuldigdheid van de door [eiseres01] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
2.7
In dat kader voeren [gedaagden01] allereerst aan dat [eiseres01] ervan op de hoogte was dat [gedaagden01] de factuur pas zouden betalen nadat uitspraak was gedaan in de tuchtprocedure, zoals zij ook hebben gedaan. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde sub01] vindt dat dan toch buitengerechtelijke kosten vorderen niet redelijk en billijk is. De kantonrechter overweegt dat tussen partijen vaststaat dat de vordering van [eiseres01] op het moment dat zij aangaven later te zullen betalen al opeisbaar was. Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek (BW) had [eiseres01] dus niet in hoeven stemmen met het voorstel later te betalen. Uit de brief van de advocaat van [gedaagden01] volgt vervolgens niet dat zij een beroep op opschorting wilden doen, althans is te onduidelijk dat zij daar een beroep op zouden willen doen. Enkel wordt immers gezegd dat zij de verschuldigdheid en de hoogte van de factuur betwisten. Dit betekent dat [eiseres01] toen betaling uitbleef incassomaatregelen mocht nemen en niet hoefde te wachten totdat er een uitspraak in de tuchtprocedure was gedaan en ook dat [gedaagden01] in beginsel de buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn.
2.8
Voor het toewijzen van betaling van die buitengerechtelijke kosten is wel vereist dat aan alle voorwaarden is voldaan zoals genoemd in artikel 6:96 BW. In dit geval is één van die vereiste dat de schuldenaar eerst dient te worden aangemaand voordat incassokosten verschuldigd worden, waarbij in de aanmaning het bedrag dat als vergoeding voor de incassokosten in rekening zal worden gebracht wordt vermeld en een termijn van 14-dagen wordt geboden om alsnog te voldoen.
2.9
[eiseres01] stelt dat zij zowel per gewone post als per email sommaties, waaronder de zogenaamde 14-dagen brief van 9 november 2021 heeft gestuurd aan [gedaagden01] , die door haar zijn ontvangen. [gedaagden01] ontkennen de ontvangst daarvan. De kantonrechter overweegt dat in artikel 3:37 lid 3 BW is bepaald dat een tot een bepaalde persoon ( [gedaagden01] ) gerichte verklaring (de correspondentie) om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Verzending van die verklaring is onvoldoende. Als uitgangspunt geldt dat een verklaring de persoon heeft bereikt als de verzender van die verklaring aan kan tonen dat de persoon de verklaring heeft ontvangen. De Hoge Raad heeft in het arrest Centavos tg. Stichting Nieuwenhuis van 14 juni 2013 (te vinden op rechtspraak.nl onder nummer: ECLI:NL:HR:2013:BZ4104) bepaald dat een persoon de aan hem/haar gerichte verklaring geacht wordt te hebben ontvangen, indien de verzender kan aantonen dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen. Door [gedaagden01] is niet betwist dat zij het inschrijfformulier hebben ingevuld en op dat formulier het [e_mail01] is ingevuld. Voor zover dit e-mailadres onjuist is, komt dit, gelet op het voorgaande, voor rekening en risico van [gedaagden01] . Daarbij komt dat onbetwist is dat de aanmaningen en de 14-dagenbrief ook per gewone post naar het adres van [gedaagde sub01] zijn verstuurd. Dat [gedaagde sub01] die post vervolgens niet heeft ontvangen lijkt wel degelijk zo te zijn. De destijds gemachtigde van [gedaagde sub01] heeft in een brief van 21 januari aan de gemachtigde van [eiseres01] immers vermeld dat [gedaagden01] meerdere aanmaningen hadden ontvangen. Gelet op het voorgaande wordt er vanuit gegaan dat [gedaagden01] de brieven, waaronder de 14-dagenbrief, hebben ontvangen.
2.1
Ook voor het overige is aan de vereisten van artikel 6:96 BW voldaan, zodat [gedaagden01] aan [eiseres01] een bedrag van € 429,61 zijn verschuldigd (het forfaitaire tarief gerelateerd aan de toegewezen hoofdsom) ter zake van buitengerechtelijke kosten. Het verdere contact met (medewerkers van) de deurwaarder en de wijze waarop het is gegaan, kan daarbij niet leiden tot afwijzing van de buitengerechtelijke kosten, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat.
2.11
De gevorderde wettelijke rente is als gegrond op de wet toewijsbaar. Nu een lagere hoofdsom is toegewezen, is deze onjuist berekend. De wettelijke rente wordt dan ook toegewezen als in het dictum vermeld. [eiseres01] dient bij de herberekening van de rente rekening te houden met de gedane betaling.
2.12
Tussen partijen staat vast dat een bedrag van € 3.046,07 is betaald door [gedaagden01] . Er zal dan ook een bedrag van € 429,61 worden toegewezen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:44 lid 1 BW is dit een bedrag aan hoofdsom.
2.13
[gedaagden01] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [eiseres01] begroot op een bedrag van € 111,96 aan dagvaardingskosten, een bedrag van € 322,00 aan griffierecht en een bedrag van € 160,00 aan gemachtigdensalaris (1 punt en 2 halve punten à € 80,00 voor de dagvaarding en de aktes van [eiseres01] ), zijnde een totaalbedrag van € 593,96. De wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen als in het dictum vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagden01] hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 429,61, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.046,07 vanaf de opeisbaarheid van dit bedrag tot aan de dag van de algehele voldoening, waarbij bij de berekening van de rente rekening moet worden gehouden met de door [gedaagden01] gedane betaling;
veroordeelt [gedaagden01] hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres01] tot op heden begroot op een bedrag € 593,96, daarin begrepen een bedrag van € 160,00 als salaris voor de gemachtigde van [eiseres01] , te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op
21 juni 2023.