ECLI:NL:RBZWB:2023:4360

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
22_5744
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid voorzieningenrechter bij verzoek om betalingsregeling in belastingkwestie

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, een belanghebbende uit een niet gespecificeerde plaats, heeft een verzoek ingediend omdat zij nog geen antwoord op haar bezwaar heeft ontvangen, maar wel geconfronteerd wordt met een openstaand bedrag dat zij niet kan betalen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is en dat hij onbevoegd is om te oordelen over de betalingsregeling. Dit is gebaseerd op het feit dat de bestuursrechter niet bevoegd is om over geschillen inzake een betalingsregeling van een belastingaanslag te oordelen. Verzoekster moet zich voor dergelijke geschillen wenden tot de civiele rechter.

De voorzieningenrechter wijst erop dat indien iemand een verzoek om voorlopige voorziening indient, het noodzakelijk is om een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft te overleggen. In dit geval heeft verzoekster dit verzuim niet hersteld, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om dit te doen. Hierdoor is er geen reden gegeven voor het verzuim en is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5744

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], verzoekster

en

De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is en de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is en de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is.
1.2.
Verzoekster geeft in haar verzoekschrift aan dat zij nog geen antwoord op haar bezwaar heeft, maar al wel moet betalen en dat zij het openstaande bedrag niet kan betalen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is de voorzieningenrechter bevoegd?
2. Voor zover het verzoek om voorlopige voorziening ziet op een betalingsregeling verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd. De bestuursrechter is niet bevoegd om over geschillen inzake een betalingsregeling van een belastingaanslag te oordelen. Dat betekent dat ook de voorzieningenrechter niet bevoegd is. Verzoekster zal zich voor dit soort geschillen moeten wenden tot de civiele rechter.
Tegen welk besluit richt het verzoek zich?
3. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft overleggen. [1] Als dat niet gebeurt, kan de voorzieningenrechter – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
3.1.
Bij het verzoekschrift is het besluit waarop het verzoek betrekking heeft niet overgelegd. De rechtbank heeft verzoekster bij brief van 17 februari 2023 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen. Dit verzoek is herhaald bij aangetekend schrijven van 3 mei 2023.
3.2.
Verzoekster heeft binnen die termijn geen afschrift van het besluit overgelegd.
3.3.
Verzoekster heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart zich onbevoegd voor zover het verzoek is gericht tot het treffen van een betalingsregeling;
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 23 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, van de Awb.