ECLI:NL:RBZWB:2023:4349

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
02/315566-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging en vernieling met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 23 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en vernieling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte drie feiten: bedreiging, vernieling en laster. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het derde feit, laster, omdat er geen klacht was ingediend door het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten 1 en 2, namelijk bedreiging van [slachtoffer01] en het opzettelijk vernielen van diens ruit. De verdachte had tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank achtte de feiten bewezen.

De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een bipolaire stoornis met psychotische kenmerken. De verdachte had zijn medicatie gestaakt, wat leidde tot een manische psychose. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 78 dagen, waarvan 2 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals het innemen van medicatie en meldplicht bij de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, maar hield ook rekening met de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/315566-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1978 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging (feit 1), een vernieling (feit 2) en laster (feit 3).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk, behalve in de vervolging van feit 3. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Als feit 3 is overtreding van artikelen 261, 262 tenlastegelegd, ofwel laster. Laster wordt alleen vervolgd naar aanleiding van een klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd. Inzake een misdrijf dat alleen op klacht wordt vervolgd, is degene tegen wie het feit is begaan klachtgerechtigd. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat ten aanzien van het als derde ten laste gelegde feit geen klacht is ingediend,
Ten laste is gelegd de aanranding van de eer en goede naam van [bedrijf01] . Namens [bedrijf01] is wel aangifte gedaan van belediging en smaad jegens hen, maar er is geen klacht ingediend. De rechtbank stelt voorop dat het ontbreken van een rechtsgeldige klacht onder omstandigheden niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie. De essentie bij klachtdelicten is dat vaststaat of vastgesteld wordt dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer. Het klachtvereiste strekt ertoe dat het belang van het slachtoffer om niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Bepalend is of uit de aangifte of uit het onderzoek ter zitting een expliciete wens tot vervolging blijkt, althans dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer (Hoge Raad van 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:967). Uit het dossier blijkt niet van de uitdrukkelijke wens om tot vervolging van verdachte over te gaan. Aangeefster was niet op de terechtzitting aanwezig, zodat haar eventuele wens tot strafvervolging ook daar niet is komen vast te staan. Nu het de rechtbank niet bekend is of aangeefster instemmend staat tegenover vervolging van verdachte, verklaart de rechtbank officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van feit drie.
Overigens heeft de in de brieven van verdachte genoemde persoon, [naam01] , geen aangifte gedaan en is laster jegens haar niet ten laste gelegd.
Er is tot slot geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte op het onderzoek ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd voor de feiten 1 en 2 en geen vrijspraak daarvoor is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, registratienummer PL2000-2022322080 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 93.
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- De ter zitting van 9 juni 2023 afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
  • Het p-v van aangifte door [slachtoffer01] van 3 december 2022, inclusief de screenshots van de door [naam02] ontvangen SMS-berichten en de foto’s van de briefjes. (p. 17-28).
  • Het p-v van aangifte door [slachtoffer01] van 2 december 2022, inclusief de foto’s van de vernielde ruit (p. 11-14.);
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
hij op 3 december 2022 te Breda [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer01] - via een sms bericht - dreigend de woorden toe te voegen " [voornaam01] en zijn kinderen zijn van mij maat!!!., ik ga al deze vrijmetselaars vangen., en hun families knal ik af en de familie's daarvan ook voor de zekerheid".
feit 2
hij op 2 december 2022 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [slachtoffer01] toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 90 dagen waarvan 76 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hij verzoekt aan het voorwaardelijke deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen (meldplicht bij de reclassering en medicatie inname). De voorwaarde van ambulante behandeling is volgens de officier van justitie niet nodig.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafbepaling in strafverminderende zin rekening te houden met de persoon van verdachte en de geringe ernst van de feiten. Gelet op het voorgaande wordt verzocht te volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel maximaal gelijk is aan het voorarrest, nu artikel 67a lid 3 Sv allang aan de orde is en er sprake is van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. Er is geen recent relevant strafblad. Volgens de raadsman kan de rechtbank, ook al zou zij misschien willen in ieders belang, niet meer opleggen dan hoogstens gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de pro-justitia rapportage van [psychiater01] van 26 januari 2023, het reclasseringsrapport van 25 mei 2023 van [naam03] en de justitiële documentatie van 25 april 2023.
De aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten
Verdachte heeft op 2 december 2022 een ruit vernield van het bedrijfspand van de nietsvermoedende kennis [slachtoffer01] . Verdachte heeft in aanloop naar die dag toe en op die dag zelf briefjes achtergelaten met daarop met de dood dreigende teksten gericht aan [slachtoffer01] en zijn familie. Op 3 december 2023 heeft verdachte SMS-berichten verstuurd naar [naam02] , een vriend van [slachtoffer01] . Ook daarin stonden bedreigende teksten jegens [slachtoffer01] . De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte gewelddadig en respectloos zijn geweest en niet alleen schade hebben veroorzaakt, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht bij iedereen die getuige is geweest van zijn gedrag.
De omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
De feiten zijn gepleegd in een periode dat verdachte in een manische psychotische episode zat, waar hij in terecht was gekomen na het staken van zijn inname van antipsychotische medicatie. Daarnaast dronk betrokkene in de periode van de feiten overmatig alcohol, hetgeen de psychotische belevingen waarschijnlijk versterkt heeft.
Rapporten
De psychiater, de heer [psychiater01] , constateert bij verdachte een bipolaire stoornis met psychotische kenmerken. De ten laste gelegde bedreiging en vernieling kunnen bij bewezenverklaring worden beschouwd als voortgekomen uit psychotische belevingen van onderzochte van achterdochtige en bizarre aard, veroorzaakt door een manische psychose, zonder reëel motief. Het kan verdachte echter wel enigermate worden aangerekend dat hij eigener beweging tegen advies van familie en vrienden de antipsychotische onderhoudsmedicatie heeft gestaakt, die hem was voorgeschreven na een eerdere soortgelijke manische psychose waarin hij ook strafbare feiten heeft begaan. Geadviseerd wordt daarom de ten laste gelegde feiten in een sterk verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank gaat uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals volgt uit voornoemde rapportage van de heer [psychiater01] . De rechtbank neemt deze conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
De reclassering, GGZ [naam04] , beschrijft in het rapport van 25 mei 2023 dat verdachte sinds de preventieve hechtenis opnieuw ingesteld is op antipsychotica, welke hij toegediend krijgt middels een depot. De psychotische belevingen zijn hierdoor niet meer actueel, hetgeen ook direct, een positieve invloed heeft op het risico op recidive. Het recidive-risico wordt door de reclassering ingeschat op laag-gemiddeld. Wel merkt de reclassering op dat de kans op psychotische episodes en het risico op recidive hoog is, als verdachte stopt met zijn medicatie. Betrokkene heeft hulpverlening ten aanzien van zijn psychische problematiek aanvaard. Na een korte klinische opname, welke werd ingezet vanuit de bijzondere voorwaarden in het kader van de schorsing van de preventieve hechtenis, wordt hij in datzelfde kader thans ambulante behandeld door [zorgorganisatie01] .
Justitiële documentatie
In 2007, 2009 en 2018 werd verdachte veroordeeld wegens rijden onder invloed. In België werd betrokkene 2006 en 2019 eveneens veroordeeld wegens rijden onder invloed. Als afdoeningen kreeg hij geldboetes, ontzeggingen van de rijbevoegdheid en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. In 2019 werd betrokkene veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens een vernieling.
De persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting
Verdachte heeft op zitting toegelicht dat hij zich van de feiten eigenlijk niet veel kan herinneren vanwege de toestand waarin hij op dat moment verkeerde. Hij weet wel dat hij de feiten 1 en 2 heeft gepleegd maar alle details weet hij niet te herinneren. Hij heeft voor zijn handelen wel verantwoordelijkheid genomen en begrijpt wat zijn gedrag voor gevoelens moet hebben opgeroepen bij de slachtoffers. Verdachte heeft meermaals uitgesproken veel spijt te hebben van zijn gedrag en heeft verteld dat hij zich schaamt voor zijn gedrag. Deze woorden zijn op de rechtbank oprecht overgekomen.
De straf
Al het bovenstaande afwegende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke sanctie is en dat verdachte baat zal hebben bij reclasseringstoezicht en de verplichting zijn medicatie in te nemen. In het verleden is meermalen gebleken dat het ernstig mis kan gaan wanneer verdachte de medicatie niet neemt. Toezicht acht de rechtbank de komende tijd noodzakelijk. Nu verdachte geen psychotische belevingen ervaart wanneer hij zijn medicatie inneemt, acht de rechtbank ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde niet noodzakelijk.
De rechtbank begrijpt dat de vernieling en de bedreigingen voor [slachtoffer01] een heftige ervaring zijn geweest. Mensen waren echt bang voor verdachte. In het kader van de voorlopige hechtenis heeft verdachte al 76 dagen in hechtenis gezeten. Hoewel de rechtbank niets af wil doen aan de ernst van de feiten, is zij van oordeel dat verdachte daarmee al een flinke straf heeft gehad. De rechtbank houdt hierbij rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, ook als iemand - zoals verdachte - eerder voor vernieling met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 78 dagen waarvan 2 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Daaraan zal zij de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de voorwaarde van ambulante behandeling.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 3 tenlastegelegde feit;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging, met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 78 dagen, waarvan 2 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering van Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3 , 4818 CJ te Breda . Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zijn medicatie zal innemen en blijven innemen, ook wanneer dit via
een depot dient te gebeuren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hofman, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. M.E.I. Beudeker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas en mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juni 2023.
De voorzitter en jongste rechter en de griffier mr. Jurres-Bos zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.