ECLI:NL:RBZWB:2023:4316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3358 en 21_3641
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een radartoren

Op 21 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers beroep hebben ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een radartoren op een perceel in [plaatsnaam 1]. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard op basis van verschillende beroepsgronden, waaronder de ruimtelijke onderbouwing, de verkeerssituatie en de toetsing aan de Wet natuurbescherming (Wnb). De rechtbank oordeelde dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldeed aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de effecten van de radartoren op de omgeving, waaronder de verkeerssituatie en de stikstofdepositie op nabijgelegen natuurgebieden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de tekortkomingen die in de uitspraak zijn benoemd. Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3358 WABOA en BRE 21/3641 WABOA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2023 in de zaak tussen

1.1. [naam eiser 1] , uit [plaatsnaam 1] , eiser sub 1,

gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen;

2.[naam eiser 2] en [naam eiser 3] , uit [plaatsnaam 2] , eisers sub 2,

gemachtigde: W.J.P. Raaijmakers ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder], uit [plaatsnaam 3] , (vergunninghouder)
gemachtigde: [naam gemachtigde 2] .
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een radartoren op het perceel aan de [adres 1] 24 in [plaatsnaam 1] .
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 13 juli 2021 (bestreden besluit) inzake een aanvullende motivering voor de bouw van de radartoren aan de [adres 1] 24 in [plaatsnaam 1] .
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers, de gemachtigden van eisers, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] als gemachtigden van het college, de gemachtigde van vergunninghouder en [naam vertegenwoordiger 3] en [naam vertegenwoordiger 4] deelgenomen.
Bij sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.
Totstandkoming van het bestreden besluit
1.1.
Vergunninghouder heeft op 10 januari 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een radartoren met publieksfuncties aan de buitenzijde op het perceel aan de [adres 1] 24 in [plaatsnaam 1] .
1.2.
Verweerder heeft op 3 mei 2017 het voornemen kenbaar gemaakt om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij is aangegeven dat de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure wordt gevolgd en dat eenieder de gelegenheid heeft om een zienswijze naar voren te brengen. Eisers hebben geen zienswijze naar voren gebracht.
1.3.
Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de radartoren op het perceel aan de [adres 1] 24 in [plaatsnaam 1] . Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
1.4.
Bij brief van 28 augustus 2018 heeft het college aangegeven dat zij het besluit van 20 juni 2017 zullen wijzigen, vanwege de onjuiste aanduiding van de bouwlocatie en ook omdat bij de voorbereiding is getoetst aan het verkeerde bestemmingsplan. Daarbij is ook aangegeven dat ten behoeve van een zorgvuldige voorbereiding van het wijzigingsbesluit alsnog een verklaring van geen bedenkingen zal worden gevraagd aan de gemeenteraad.
1.5.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 1 oktober 2018 het voornemen kenbaar gemaakt om een gewijzigde omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij is aangegeven dat de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure wordt gevolgd en dat een ieder de gelegenheid krijgt om een zienswijze naar voren te brengen tegen zowel de ontwerp vergunning als tegen de ontwerpverklaring van geen bedenkingen.
Eisers hebben onafhankelijk van elkaar hun zienswijze naar voren gebracht.
1.6.
Bij besluit van 28 februari 2019 heeft het college een gewijzigde omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de radartoren. Daarbij is bepaald dat wijzigingsbesluit in plaats treedt van de bij besluit van 20 juni 2017 verleende omgevingsvergunning.
1.7.
Bij uitspraak van 12 maart 2021 [1] heeft de rechtbank het besluit van 28 februari 2019 vernietigd. De rechtbank heeft bepaalt dat de uitspraak in plaats treedt van de vernietigde gedeelten van dat besluit. Daarnaast heeft de rechtbank het college opgedragen om binnen acht weken nadat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van de uitspraak.
1.8.
Tegen de uitspraak van de rechtbank is hoger beroep ingesteld, maar het hoger beroep is vervolgens ingetrokken, zodat de uitspraak van de rechtbank onherroepelijk is geworden.
1.9.
Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden de omgevingsvergunning voor de bouw van de radartoren heeft verleend. Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De radartoren met uitzichtpunt
4. Ter plaatse van de radartoren geldt het onherroepelijke bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming ‘Waterstaat’. Zoals de rechtbank eerder heeft vastgesteld is tussen partijen niet in geschil dat (de bouw van) de radartoren in strijd is met de bestemming ‘Waterstaat’ van het bestemmingsplan. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld en staat tussen partijen vast, dat, nu het bouwwerk, waaraan het recreatieve medegebruik is verbonden, in strijd is met de bestemming, dit ook geldt voor het (mede)gebruik van dit bouwwerk voor recreatieve doeleinden. [2]
Is er een goede ruimtelijke onderbouwing?
5.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing, gebruikt voor het bestreden besluit, niet kan worden aangemerkt als een goede ruimtelijke onderbouwing. Door op deze ruimtelijke onderbouwing voort te borduren, blijven omissies, onjuiste uitgangspunten en achterhaalde informatie in stand. Deze zijn door de oplegnotitie niet weggenomen. Een volledig nieuwe, actuele en goede ruimtelijke onderbouwing was derhalve in het kader van de rechtszekerheid en het zorgvuldigheidsbeginsel op zijn plaats.
Verder stellen zij dat ze de onderbouwing van het bestreden besluit, het rapport van BRO van 5 juli 2021 (de oplegnotitie), niet zorgvuldig vinden, omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de juiste (verkeers-)situatie ter plaatse. De radartoren ligt, verbonden via een pad en een parkeerplaats aan de [adres 2] , aan een doorgaande weg en heeft een verkeersaantrekkende werking. De toren is een publiekstrekker en in de praktijk komen er ook bezoekers. Hierdoor is er een toename van verkeersbewegingen en komt de verkeersveiligheid in het gedrang.
Er is niet getoetst aan de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Er is nog steeds niet onderzocht wat de effecten van bouw en het gebruik van de toren zijn op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Eisers hebben verder nog aangevoerd dat de radartoren een onevenredige en onaanvaardbare aantasting van zijn leefomgeving en privacy oplevert, omdat er vanaf de toren inkijk in de percelen van eisers mogelijk is.
5.2.
Het college stelt dat het opstellen van een volledig nieuwe ruimtelijke onderbouwing niet nodig is. De rechtbank heeft duidelijk aangegeven op welke punten er sprake is van een ontoereikende onderbouwing, dan wel geen goede ruimtelijke ordening. Daarom is het besluit ten dele vernietigd en heeft het college op die punten een aanvullende motivering gegeven door middel van de oplegnotitie.
Het college is verder van mening dat het nadere onderzoek wel zorgvuldig is geweest. De radartoren is wel buitendijks en langs een fietspad gelegen. Dat de toren veel bezoekers trekt en er regelmatig touringcars stoppen is volgens het college onjuist. De werkelijkheid is dat er af en toe een bus stopt en dat dit voor het laatst voor de coronacrisis gebeurde. In de ruimtelijke onderbouwing is aangesloten bij de CROW-normen. In de CROW-normen wordt niet expliciet gesproken over een uitkijktoren, dus het college gaat uit van twaalf auto’s per uur.
Het college is van mening dat door het opstellen van de oplegnotitie de door de rechtbank geconstateerde gebreken zijn ondervangen.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat bij het nemen van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning in beginsel het recht moet worden toegepast zoals dat op het moment van de beslissing op de aanvraag geldt. De beslissing op de aanvraag van vergunninghouder vormt hierop geen uitzondering. Verweerder diende de aanvraag te toetsen aan alle ten tijde van het nemen van bestreden besluit geldende regelgeving. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook toetsen aan de toen geldende wet- en regelgeving.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het college de ruimtelijke onderbouwing van 18 april 2016 als uitgangspunt heeft genomen. Door de oplegnotitie is de ruimtelijke onderbouwing aangevuld. Het college heeft op basis van de ruimtelijke onderbouwing en de oplegnotitie nader gemotiveerd waarom de vergunning kon worden verleend.
5.4.
In de uitspraak van 12 maart 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing van 18 april 2016 niet kon worden aangemerkt als een goede ruimtelijke onderbouwing in de zin van artikel 2.12, eerste lid, onder aanhef en sub a, onder 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing op een aantal punten te kort schoot en op die punten nader moet worden onderbouwd. Dit volgt ook met zoveel woorden uit de uitspraak waarbij in de rechtsoverweging 4.5 tot en met 4.8 op specifieke punten van de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan. Er is niet getoetst aan de Provinciale Omgevingsverordening, niet aan de Wet natuurbescherming en er is niet onderzocht of de recreatieve functie van de toren extra verkeersbewegingen genereert, en of en welk effect dit heeft op de stikstofdepositie. Ook is niet onderzocht of de bouw en het gebruik van de radartoren significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied, met name op het gebied van lichthinder. Deze gebreken aan het bij de uitspraak van 12 maart 2021 vernietigde besluit zijn echter niet van ondergeschikt belang. Zij zien met name op de (milieu) effecten van de bouw en het gebruik van de radartoren op de omgeving van de toren. De rechtbank zal moeten beoordelen of het college met de oplegnotitie deze gebreken heeft hersteld.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de oplegnotitie niet voldaan aan de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing. In de oplegnotitie wordt opgesomd welk beleid er, naast de omgevingsverordening, van toepassing is. Daarnaast is benoemd dat de [adres 1] is aangeduid als landschappelijk waardevol element. Vervolgens wordt er in de oplegnotitie verwezen naar de eerdere ruimtelijke onderbouwing, die eerder door de rechtbank op dit punt onvoldoende werd geacht. In de oplegnotitie ontbreekt naar oordeel van de rechtbank een specifieke onderbouwing waaruit blijkt dat er aan de omgevingsverordening is getoetst en hoe er aan de omgevingsverordening is getoetst. Ook blijkt niet van een afweging of en waarom de radartoren in het plangebied past en dat bij die beoordeling de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden zijn meegenomen. Er is niet onderzocht of de bouw en het gebruik van de toren invloed heeft op die waarden en welke omvang die invloed heeft. Dit is temeer van belang omdat de radartoren in een landschappelijk waardevol gebied staat Enkel verwijzen naar het geldende beleid en vaststellen dat er sprake is van landschappelijk waardevol gebied is naar oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende.
In de oplegnotitie is een schatting gemaakt van het aantal extra verkeersbewegingen en is overwogen dat het eventuele extra verkeer niet zorgt voor vermindering van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college uitgelegd dat er aan de schatting van de verkeersbewegingen geen enkel onderzoek ten grondslag ligt. Eisers hebben gesteld dat er wel degelijk sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De stelling van het college dat het verkeer niet zorgt voor vermindering van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden is dan ook onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd. Er is geen enkel inzicht in de verkeersbewegingen die de recreatieve functie van de radartoren zal genereren. Het had op de weg van het college gelegen om hier gedegen, zorgvuldig, onderzoek naar te doen. Hiervoor was aanleiding nu de rechtbank eerder ook al heeft overwogen dat er geen inzicht in de verkeersbewegingen ter plaatse was. [3] Het beroep slaagt in zoverre.
Had er moeten worden getoetst aan de Wet natuurbescherming (Wnb)?
6.1.
Eisers stellen dat het bouwplan impact heeft op de Natura 2000-gebieden in de buurt. Er had getoetst moeten worden aan het Natura 2000 Beheerplan Deltawateren 2016-2022. De stikstofberekening is onnauwkeurig en onvolledig. Deze berekening kan volgens eisers niet ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. Er is niet voldoende onderzocht wat de gevolgen van de toren op het naastgelegen natuurgebied zijn.
Ook stellen eisers dat de radartoren zorgt voor lichthinder, welke ook impact heeft op het naastgelegen natuurgebied. De trap is altijd verlicht en doordat de verlichting naar boven aangaat, ontstaat een kerstboomeffect en lichthinder. Dit is door verweerder niet in de besluitvorming betrokken. De donkere en duistere omgeving wordt nu teniet gegaan.
6.2.
Het college stelt dat uit de oplegnotitie dat het uitzichtpunt en de publieksaantrekkende werking geen invloed hebben op de landschappelijke waarden in het gebied. Daarnaast is destijds op basis van de voortoets Natuurbeschermingswet expliciet het recreatief medegebruik beoordeeld. Daarbij heeft gedeputeerde staten geconcludeerd dat de bouw, de aanwezigheid en het gebruik naar verwachting geen effecten zullen hebben op de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied. Met de Aerius-berekening kan worden gesteld dat er geen sprake is van significante stikstofdepositie op het naastgelegen natuurgebied.
Het college stelt dat er is gekozen voor beperktere openingstijden, namelijk enkel tussen zonsopgang en -ondergang. Uit veiligheidsoverwegingen dient bij avond en nacht voldoende verlichting aanwezig te zijn. Gelet op het feit dat de radartoren direct grenst aan een Natura 2000-gebied is elke onnodige lichthinder ongewenst. Van de door eisers gestelde kerstboomverlichting is geen sprake meer.
6.3.
In de uitspraak van 12 maart 2021 heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat het college heeft verzuimd om de bouw van de radartoren expliciet te toetsen aan de Wet natuurbescherming (Wnb) en dat daarom niet verifieerbaar is of die toetsing tot een andere uitkomst leidt dan de toetsing aan de voorheen geldende Natuurbeschermingswet. Ook heeft de rechtbank toen geoordeeld dat het effect van de verlichting in de nacht niet kenbaar is meegewogen in de verrichte natuurtoets. [4]
6.4.
De rechtbank is ook nu van oordeel dat het college heeft verzuimd de bouw (en het gebruik) van de radartoren expliciet te toetsen aan de Wnb. Daarom kan niet worden geverifieerd of die toetsing tot een andere uitkomst leidt dan de toetsing aan de voorheen geldende Natuurbeschermingswet. Hoewel gedeputeerde staten heeft geoordeeld dat er geen effecten zijn voor het naastgelegen natuurgebied, oordeelt de rechtbank dat het college expliciet moet toetsen aan de Wnb. Gedeputeerde staten heeft immers getoetst aan de Natuurbeschermingswet en niet aan de Wnb. Het college moet dus een nieuwe beoordeling maken op basis van de nu de geldende Wnb. Daarbij dient het college ook te onderzoeken en te beoordelen welke gevolgen het licht van de toren heeft op het natuurgebied. Ter zitting en in het verweerschrift heeft het college gesteld dat de openingstijden van de radartoren zijn beperkt van zonsopgang tot -ondergang. Het licht zal in de avond en nacht alleen nog aangaan uit veiligheidsoverwegingen en is minder fel. Er kan zonder onderzoek niet worden gesteld dat er geen effecten voor het naastgelegen natuurgebied zal zijn. Nu het college het effect van de verlichting in de nacht niet kenbaar heeft meegewogen in de verrichte natuurtoets en zij opnieuw moeten toetsen aan de Wnb is de rechtbank van oordeel dat eventuele lichthinder dit in de nieuwe beoordeling wel moet worden meegewogen.
De rechtbank is ook van oordeel dat het college na het verrichte verkeersonderzoek ook nog een nieuwe stikstofberekening zal moeten verrichten. Uit het verkeersonderzoek kan namelijk volgen dat de recreatieve functie van de radartoren wel zorgt voor extra verkeer, dat logischerwijs ook van invloed heeft op de stikstofdepositie. Nu dit zodanig met elkaar samenhangt moet het college dit allemaal opnieuw beoordelen. Het beroep slaagt daarom ook om deze reden.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat het college wederom heeft verzuimd een toets aan Natura 2000 Beheerplan Deltawateren 2016-2022 uit te voeren.
Is de motivering ten aanzien van welstand voldoende?
7.1.
Eisers stellen dat het college het negatieve welstandsadvies heeft genegeerd, vanwege de recreatieve functie van de toren. De recreatieve functie was nu juist de reden voor het negatieve advies. De omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd, nu het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het beleid van het college is om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid om af te wijken van het advies van een welstandscommissie. Het nut van de radartoren voor nautische veiligheid op de Westerschelde staat los van de toeristische attractie van de radartoren. De stelling van het college dat de dubbelfunctie van grote maatschappelijke waarde is, zodat er meer inzicht kan worden verkregen in het belang van nautische veiligheid, kan niet worden gevolgd. Ten onrechte en te lichtzinnig is het advies van de welstandscommissie opzij geschoven.
7.2.
Het college stelt dat in het bestreden besluit uitvoerig uiteen is gezet dat de uitwendige trap aanleiding was voor het negatieve welstandsadvies. De trap is volgens de welstandscommissie beeldverstorend. Naar de mening van het college was het aanpassen van de trapconstructie niet mogelijk, omdat dit ten koste gaat van de veiligheid van de betreders van de trap. Anderzijds is bij de bouw van de toren geen rekening gehouden met publiekelijk gebruik door middel van een inwendige trap. Er is dus wel overwogen om op een andere manier invulling te geven aan de recreatieve functie, maar dit was niet mogelijk. Daarom is gemotiveerd aansluiting gezocht bij hoofdstuk vijf van de Welstandsnota en afgeweken van het welstandsrapport. Daarnaast merkt het college ook nog op dat de dubbelfunctie niet alleen zorgt voor de nautische veiligheid, maar er wordt ook veiligheid gecreëerd voor radartorens als deze.
7.3.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid onder d, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning in geval van strijdigheid met de redelijke eisen van welstand geweigerd, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin toch moet worden verleend. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Hulst (Nota) geeft in hoofdstuk 5 voor het college invulling aan die mogelijkheid tot afwijking. Vergunningverlening is mogelijk als daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard. De afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de vergunning gemotiveerd. In de Nota is verder opgenomen dat het college uiterst terughoudend zal zijn met het gebruik van deze bevoegdheid.
Zoals de rechtbank in de uitspraak van 12 maart 2021 heeft overwogen, heeft de welstandscommissie negatief geadviseerd ten aanzien van de radartoren, omdat de vormgeving van de radartoren op de beoogde plaats onvoldoende passend is. Het ontwerp zou moeten worden aangepast of het uitkijkpunt zou achterwege moeten worden gelaten. In het bestreden besluit is uiteengezet dat de toren primair is ontworpen voor de functie nautische veiligheid, en dat het ontwerp praktisch en technisch niet voorziet in een mogelijke inwendige trapconstructie. Ook is toegang tot het inwendige deel van de radartoren zonder toezicht vanuit veiligheidsoverwegingen ongewenst. Aanpassing van het ontwerp leidt tot een smallere trapconstructie, die ten koste zal gaat van de toegankelijkheid en mogelijk ook de veiligheid. Het college hecht aan de dubbelfunctie voor toeristisch medegebruik vanuit maatschappelijk oogpunt grote waarde om meer inzicht te geven in het belang van de nautische veiligheid op de Westerschelde. Nautische veiligheid is volgens het college een maatschappelijk belang. Gelet op deze overwegingen ziet het college ruimte om af te wijken van het negatieve welstandsadvies.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit de afwijking van het negatieve welstandsadvies voldoende gemotiveerd. Uit het bestreden besluit blijkt immers van een belangenafweging van het belang van het volgen van het welstandsadvies tegen het maatschappelijke belang van het in afwijking van dat advies verlenen van de omgevingsvergunning. De wet maakt deze afwijking mogelijk en het college heeft deze bevoegdheid ingevuld door het beleid zoals weergegeven in de Nota. Door inzicht te geven in de verschillende belangen en uit te leggen waarom toch voor het in afwijking van het advies verlenen van de vergunning, is voldaan aan de motiveringsplicht. Deze beroepsgrond kan niet slagen.
Conclusie
8. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren ten aanzien van de beroepsgronden die zien op de ruimtelijke onderbouwing, de verkeerssituatie en de toetsing aan de Wnb. Voor het overige zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
9. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaard, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
10. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- per eisende partij (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837,- per punt en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de gronden die zien op de vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, de verkeerssituatie en de toetsing aan de Wnb;
- draagt het college op binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft verkregen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser sub 1 te vergoeden;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers sub 2 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser sub 1 tot een bedrag van € 1.674,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers sub 2 tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, op 21 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage
Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moeten worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden niet blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder aanhef en onder a van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slecht worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Voetnoten

2.Rb. Zeeland-West-Brabant 12 maart 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1246.
3.Rb. Zeeland-West-Brabant 12 maart 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1246, r.o. 4.7.
4.Rb. Zeeland-West-Brabant 12 maart 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1246, r.o. 4.6 tot en met 4.8.