ECLI:NL:RBZWB:2021:1246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 17_5787 en 17_7309
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een radartoren in de gemeente Hulst

Op 12 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers beroep hebben ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een radartoren op een perceel in de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eisers tegen het eerste besluit, dat op 20 juni 2017 was genomen, niet-ontvankelijk is omdat dit buiten de beroepstermijn was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat het publiek niet eenduidig was geïnformeerd over de terinzagelegging van het besluit.

Eisers hebben ook beroep ingesteld tegen een gewijzigd besluit van 28 februari 2019, dat in de plaats kwam van het eerdere besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing van het project niet voldeed aan de eisen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het bestreden besluit II vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Daarnaast zijn de beroepen van eisers gegrond verklaard voor wat betreft de ruimtelijke onderbouwing en de afwijking van het negatieve welstandsadvies. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 17/5787 WABO en 17/7309 WABO

uitspraak van 12 maart 2021 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

1. [eiser 1]te [plaatsnaam eiser 1] , eiser sub 1,
gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen;
2. [eisers 2] ,te [plaatsnaam eisers 2] , eisers sub 2,
gemachtigde: [gemachtigde]
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [plaatsnaam vergunninghouder] (vergunninghouder),
gemachtigde: ing. [gemachtigde vergunninghouder] .

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 juni 2017 (bestreden besluit I) inzake de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een radartoren op het perceel [perceel] te [plaatsnaam perceel] .
Bij besluit van 28 februari 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder een gewijzigde omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de radartoren. Daarbij is bepaald dat dit wijzigingsbesluit in de plaats treedt van de omgevingsvergunning van 20 juni 2017 (bestreden besluit I).
Het beroep van eisers heeft ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op bestreden besluit II.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 29 januari 2021. Eiser sub 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. drs. C.R. Jansen. Eisers sub 2 zijn eveneens verschenen en hebben zich doen bijstaan door hun gemachtigde mr. T. de Beet. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] . Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. [gemachtigde vergunninghouder] en [vertegenwoordiger vergunninghouder] .

Overwegingen

Feiten

1. Vergunninghouder heeft op 10 januari 2017 een omgevingsvergunning gevraagd voor het bouwen van een radartoren met publieksfunctie aan de buitenzijde op het perceel, kadastraal bekend gemeente [gemeente] sectie [kadastraal nummer] . De toren heeft een hoogte van 50 meter, gerekend vanaf het maaiveld, met buitenom een trap die bovenin eindigt op een uitkijkpost.
Verweerder heeft op 3 mei 2017 het voornemen kenbaar gemaakt om de gevraagde vergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarbij is aangegeven dat de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure wordt gevolgd en dat eenieder van 4 mei t/m 14 juni 2017 een zienswijze naar voren kan brengen.
Eisers hebben geen zienswijze naar voren gebracht.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend en die verlening gepubliceerd in het gemeenteblad van 28 juni 2017. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de aanvraag, de vergunning en de bijbehorende stukken kunnen worden ingezien tot en met 9 augustus 2017 en dat tijdens deze periode beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank.
Tegen dit besluit hebben eisers op 15 augustus 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Eiser sub 1 heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 5 december 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:7942, is dit verzoek op inhoudelijke gronden afgewezen. De voorzieningenrechter achtte de termijnoverschrijding verschoonbaar omdat bestreden besluit I ook in het Gemeenteblad van 5 juli 2017 is gepubliceerd, waarbij is vermeld dat de stukken met ingang van 6 juli 2017 ter inzage liggen en dat van 7 juli tot en met 17 augustus 2017 beroep kan worden ingesteld. De voorzieningenrechter achtte ook het niet indienen van zienswijzen verschoonbaar omdat in de publicaties van de aanvraag en het ontwerpbesluit is gesproken over de locatie ‘ [plaatsnaam perceel] ’, waardoor de indruk kon bestaan dat de radartoren daar zou worden gebouwd. Eisers hebben een woning in het nabijgelegen dorp [plaatsnaam eiser 1] .
Vanwege de onjuiste aanduiding van de bouwlocatie, maar ook omdat bij de voorbereiding is getoetst aan het verkeerde bestemmingsplan heeft verweerder op 30 augustus 2018 aangekondigd dat hij bestreden besluit I zal wijzigen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij, ten behoeve van een zorgvuldige voorbereiding van het wijzigingsbesluit, alsnog aan de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (het Bor), zal vragen.
De ontwerp-vvgb is door verweerder ingebracht in de raadsvergadering van 27 september 2018. In die vergadering heeft de gemeenteraad van Hulst unaniem besloten om in te stemmen met de ontwerp-vvgb.
Vervolgens heeft verweerder op 3 oktober 2018 het voornemen kenbaar gemaakt om een gewijzigde omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 3°, van de Wabo. Daarbij is aangegeven dat de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure wordt gevolgd en dat eenieder van 4 oktober t/m 14 november 2018 een zienswijze naar voren kan brengen tegen zowel de ontwerpvergunning als de ontwerp-vvgb.
Eisers hebben op 13 november 2018 onafhankelijk van elkaar hun zienswijzen naar voren gebracht.
Op 21 februari 2019 heeft de gemeenteraad van Hulst definitief besloten de vvgb ten behoeve van de bouw van de radartoren te verlenen.
Bij besluit van 28 februari 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder een gewijzigde omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de radartoren. Daarbij is bepaald dat dit wijzigingsbesluit in de plaats treedt van de bij bestreden besluit I verleende omgevings-vergunning van 20 juni 2017.
Ontvankelijkheid
2. Zoals in de hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2017 al is geconstateerd, is het beroep tegen bestreden besluit I buiten de beroepstermijn beroep ingesteld. Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat dit verschoonbaar is, omdat het publiek niet eenduidig is geïnformeerd over de periode van terinzagelegging van dat besluit. Hierdoor konden eisers ten tijde van het indienen van het beroepschrift in de veronderstelling verkeren dat de termijn voor het instellen van beroep nog niet was geëindigd.
2.1
Vervolgens stelt de rechtbank, evenals de voorzieningenrechter, vast dat eisers geen zienswijze naar voren hebben gebracht op het voornemen tot vergunningverlening.
Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aangerekend kan worden dat zij geen zienswijze hebben ingediend, zodat dit niet in de weg staat aan het recht van verzoeker om beroep in te stellen bij de rechtbank. Door de aanduiding van het perceel waarop de radartoren wordt gebouwd, kon bij eisers de indruk bestaan dat de radartoren zou worden gebouwd op een locatie enkele kilometers in westelijke richting, gezien vanaf hun percelen.
2.2
Ter zitting is vastgesteld dat de radartoren inmiddels is gerealiseerd op de locatie die in bestreden besluit II is vergund. Op deze locatie rust ingevolge het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” de bestemming “ [naam bestemming] ” en in de ruimtelijke onderbouwing is hier ook van uitgegaan.
Bestreden besluit I is herroepen. Gesteld noch gebleken is dat eisers nog belang hebben bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit. Daarom zal de rechtbank de beroepen van eisers, voor zover gericht tegen bestreden besluit I, niet-ontvankelijk verklaren.
Verklaring van geen bedenkingen
3. Eiser sub 1 heeft aangevoerd dat het (ontwerp)besluit over de vvgb niet is opgesteld door de gemeenteraad maar door het college en dat dit in strijd is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1511.
3.1
In de door eiser sub 1 genoemde uitspraak heeft de AbRS overwogen dat op grond van artikel 3.11, eerste lid, van de Wabo het bevoegd gezag onverwijld een exemplaar van de aanvraag en de daarbij gevoegde stukken dient door te zenden naar het bestuursorgaan dat bevoegd is een vvgb te geven, zodat dit bestuursorgaan daar een standpunt over kan innemen. Uit de tekst van artikel 3.11, derde lid, van de Wabo en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wabo, volgt dat in het geval een vvgb is vereist, eerst een ontwerpbesluit over de vvgb ter inzage moet worden gelegd waartegen zienswijzen kunnen worden ingediend. Voorts heeft de AbRS overwogen dat uit artikel 3.11 en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wabo volgt dat dit ontwerpbesluit moet zijn opgesteld door het bestuursorgaan dat bevoegd is een vvgb te geven.
3.2
Eiser sub 1 kan worden nagegeven dat de gemeenteraad van Hulst de tekst van het ontwerpbesluit tot verlening van de vvgb niet zelf geformuleerd heeft. Het ontwerpbesluit is op voorstel van verweerder aan de gemeenteraad voorgelegd. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 1 is weergegeven, heeft de gemeenteraad van Hulst op 27 september 2018 unaniem besloten om in te stemmen met de ontwerp-vvgb en is op 3 oktober 2018 kenbaar gemaakt dat eenieder van 4 oktober t/m 14 november 2018 een zienswijze naar voren kan brengen tegen de ontwerp-vvgb. Met deze instemming heeft de gemeenteraad zelfstandig het standpunt ingenomen dat hij voornemens is om de vvgb te verlenen. Vervolgens heeft de gemeenteraad van Hulst op 21 februari 2019 definitief besloten de vvgb ten behoeve van de bouw van de radartoren te verlenen.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank is op deze wijze voldaan aan artikel 3.11, derde lid, van de Wabo en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wabo. Eenieder is in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen naar aanleiding van het standpunt van de raad. Zoals deze rechtbank in de uitspraak van 5 september 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4042, heeft geoordeeld is dit het wezenlijke verschil met de gang van zaken in de door eiser sub 1 genoemde uitspraak ECLI:NL:RVS:2018:1511, waarin de mogelijkheid om een zienswijze bij de raad naar voren te brengen ontbrak. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval dan ook geen sprake van strijd met artikel 3.11, derde lid, van de Wabo. De rechtbank wijst in dit verband ook op de uitspraak van de AbRS van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2205. In deze uitspraak heeft de AbRS expliciet overwogen: “De verklaring van geen bedenkingen is weliswaar voorbereid door het college, maar de raad heeft zowel zelfstandig het besluit genomen om een ontwerpverklaring van geen bedenkingen af te geven als het definitieve besluit daartoe. Dit is niet in strijd met de wet.”
Strijd met bestemmingsplan en goede ruimtelijke onderbouwing
4. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk respectievelijk het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 3°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en - indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan - indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat (de bouw van) de radartoren in strijd is met de bestemming ‘ [naam bestemming] ’ van het bestemmingsplan [bestemmingsplan] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat het recreatief medegebruik volgens de planregels wel is toegestaan, nu uit artikel 13.1, onder b, van de planregels volgt dat op gronden met de bestemming ‘ [naam bestemming] ’ recreatief medegebruik is toegestaan. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt onjuist is. Nu het bouwwerk, waaraan het recreatieve medegebruik is verbonden, in strijd is met de bestemming ‘ [naam bestemming] ’, geldt dit ook voor het (mede)gebruik van dit bouwwerk voor recreatieve doeleinden.
4.2
De ruimtelijk onderbouwing van het project is neergelegd in het rapport “ [naam rapport] ” van Ruimtelijk Advies [adviesbureau] van 13 mei 2016 (hierna: het rapport RO).
4.3
Eisers zijn van mening dat de ruimtelijke onderbouwing uit 2016 gedateerd is. Intussen is het (provinciale) beleidskader gewijzigd en is ook overige relevante wet- en regelgeving veranderd. In dit verband hebben zij gewezen op het ontbreken van inzicht in de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen, zodat ook niet kan worden nagegaan of die waarden van de gronden of elementen significant worden aangetast. Eisers hebben daarbij specifiek gewezen op artikel 2.28, eerste en tweede lid, van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 (de Omgevingsverordening). Daarnaast hebben zij gewezen op de Wet natuurbescherming die sedert 1 januari 2017 van kracht is geworden en is volgens hen in het rapport RO geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de publieksfunctie van de toren.
4.4
De rechtbank stelt voorop dat bij het nemen van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in beginsel het recht moet worden toegepast zoals dat op het moment van de beslissing op de aanvraag geldt. Het moment waarop de omgevingsvergunning werd aangevraagd is derhalve niet bepalend. De beslissing op de aanvraag van vergunninghouder vormt hierop geen uitzondering. De uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure is (voor de tweede maal) gevolgd en daarom diende verweerder de aanvraag te toetsen aan alle ten tijde van het nemen van bestreden besluit II geldende regelgeving.
4.5
Eisers hebben er terecht op gewezen dat verweerder niet getoetst heeft aan de op 7 november 2018 in werking getreden Omgevingsverordening. Ter zitting heeft verweerder weliswaar gesteld dat de bouw van de radartoren volgens hem niet in strijd is met de Omgevingsverordening, maar door het ontbreken van een expliciete toets is niet verifieerbaar of er in de omgeving van de radartoren landschappelijke en/of cultuur-historische waarden zijn aangewezen, en zo ja, of die waarden, zoals verweerder heeft gesteld, inderdaad niet significant worden aangetast. Het is evenmin duidelijk of de Omgevingsverordening de omgeving van de radartoren strenger reguleert dan de voorheen geldende Verordening ruimte 2012.
4.6
Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder heeft verzuimd de bouw van de radartoren expliciet te toetsen aan de Wet natuurbescherming en dat daarom niet verifieerbaar is of die toetsing tot een andere uitkomst leidt dan de toetsing aan de voorheen geldende Natuurbeschermingswet (Nbw). In aanvullend beroep hebben eisers sub 2 eveneens terecht aangevoerd dat niet kenbaar is getoetst aan het [naam gebied] Beheerplan [beheerplan]. De radartoren ligt op de grens van het [naam gebied] -gebied [plaatsnaam gebied] . In het rapport RO is verwezen naar een “Memo aanvulling voortoets Nbw radartoren [naam radartoren] ” d.d. 23 november 2015 en een reactie daarop van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland d.d. 10 december 2015 (zie p. 18). Dit in aanvulling op het oordeel van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland van 14 april 2015 dat geen Nbw-vergunning nodig is, maar dat het koppelen van een publieksfunctie een extra toets vergt. De conclusie van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland is uiteindelijk, blijkens een citaat in het rapport RO, “dat de voorgenomen werkzaamheden niet zullen leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het [naam gebied] -gebied [plaatsnaam gebied] ”. Deze stukken van gedeputeerde staten zijn niet overgelegd en daarom is ook niet bekend welke omvang van de publieksfunctie door gedeputeerde staten is getoetst.
4.7
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de bouw van een radartoren op deze locatie een unieke gelegenheid was om een uitkijkpost als toeristische attractie toe te voegen. In het rapport RO is aangegeven dat de beoogde ontwikkeling alleen voorziet in de realisatie van een radarpost en dat ten behoeve van die ontwikkeling niet of nauwelijks verkeersbewegingen zullen plaatsvinden. Het rapport RO geeft dus geen inzicht in de verkeersbewegingen die de recreatieve functie zal genereren. Volgens verweerder staat dit niet met elkaar op gespannen voet omdat de uitkijkpost geen attractie op zich is, maar voornamelijk bezocht wordt door toeristen die gebruik maken van de doorgaande route. Eisers hebben ter zitting foto’s getoond van touringcars, auto’s en motoren die nabij de radartoren geparkeerd staan en hebben onweersproken gesteld dat dit een vaste stopplaats is voor rallyrijders. Dit hoeft natuurlijk niet te betekenen dat de radartoren extra weggebruikers aantrekt, maar naar het oordeel van de rechtbank vereist dit op zijn minst een toelichting op de conclusie in het rapport RO dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie. Daarbij is in aanmerking genomen dat de radartoren op de grens van een [naam gebied] -gebied staat.
4.8
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat voor het oprichten van een radartoren geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, onder i, van de Wabo is vereist. Het oprichten van een radartoren is niet genoemd in hoofdstuk 2 van het Besluit omgevingsrecht. Maar de rechtbank volgt eisers sub 2 in hun stelling dat niet duidelijk is dat de bouw en het gebruik van de radartoren geen significante gevolgen kan hebben voor het [naam gebied] -gebied. Eisers sub 2 hebben daarbij gewezen op de verlichting van het trappenhuis rondom de radartoren die aangaat zodra er beweging wordt gedetecteerd. De rechtbank stelt vast dat het effect van de verlichting in de nacht niet kenbaar is meegewogen in de verrichte natuurtoets. Dit klemt te meer nu vergunninghouder ter zitting heeft aangegeven dat die verlichting te fel is afgesteld en dat de verlichtingssterkte daarom met 1 à 2 lux zal worden teruggebracht.
4.9
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het rapport RO niet kan worden aangemerkt als een goede ruimtelijke onderbouwing in de zin van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 3°, van de Wabo. De beroepen van eisers zullen daarom gegrond verklaard worden. De rechtbank zal bestreden besluit II in zoverre vernietigen.
Welstandsadvies
5. De Welstandscommissie heeft negatief geadviseerd omdat door het trappenhuis rondom de toren de radarpost aanzienlijk forser en plomper wordt waardoor de uitstraling te sterk beeld verstorend is.
5.1
Verweerder is afgeweken van dit negatieve welstandsadvies omdat de unieke gelegenheid zich voordeed om aan de radartoren een recreatieve functie toe te voegen. Daar komt bij dat het publiek tijdens de informatieavonden dit een goed idee vond, aldus verweerder. Ter zitting heeft vergunninghouder aangegeven dat zijn belang bij het realiseren van het trappenhuis en de uitkijkpost is gelegen in de mogelijkheid om het publiek te informeren over de noodzaak van de radartoren.
5.2
Uit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend. Verweerder hanteert volgens de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit” het beleid dat hij uiterst terughoudend zal zijn met het gebruik van deze mogelijkheid om af te wijken van een negatief welstandsadvies.
5.3
De rechtbank stelt vast dat de Welstandscommissie een hoge toren niet zonder meer onaanvaardbaar heeft geacht. De Welstandscommissie is uitgegaan van de noodzaak van een radarpost on deze locatie. Het idee om de radartoren met een uitkijkpunt een dubbelfunctie te geven vindt zij op zich een interessant uitgangspunt, maar de vormgeving van de radartoren acht zij voor deze plek onvoldoende passend. Omdat het trappenhuis rondom de toren heen wordt gelegd, wordt deze aanzienlijk forser en plomper en te sterk beeld verstorend. De Welstandscommissie stelt een aanpassing van het ontwerp of het achterwege laten van het uitkijkpunt voor en bepleit overleg om de inbreuk op het omringende landschap te verminderen. Eisers hebben er op gewezen dat in [plaatsnaam eiser 1] geen informatieavonden zijn georganiseerd en dat de inwoners van [plaatsnaam eiser 1] het overwegend geen goed idee vinden. Zij hebben daarbij benadrukt dat hun privacy wordt aangetast door de toeristen die de toren gaan beklimmen.
5.4
Verweerder is van het negatieve welstandsadvies afgeweken omdat hij het een “unieke kans” vond om de radartoren te combineren met een recreatieve/informatieve functie. Dit sluit volgens verweerder aan bij de voorgestane ontwikkelingsrichting zoals beschreven in het Toeristisch ontwikkelingsplan [ontwikkelingsplan]. Naar het oordeel van de rechtbank is deze motivering onvoldoende zwaarwegend om het afwijken van het negatieve welstandsadvies te dragen, mede gelet op de beperking die verweerder zichzelf heeft opgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit om uiterst terughoudend gebruik te maken van deze bevoegdheid. De beslissing om af te wijken van het negatieve welstandsadvies kan dus niet worden gedragen door de in bestreden besluit II gegeven motivering.
5.5
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen van eisers ook gegrond zijn voor zover zij gericht zijn tegen de afwijking van het negatieve welstandsadvies. De rechtbank zal bestreden besluit II in zoverre vernietigen. De rechtbank ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien nu het aan verweerder is om zijn besluit beter te motiveren en daartoe zo nodig nader onderzoek te doen.
Proceskosten
6. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen bestreden besluit I, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen bestreden besluit II, gegrond voor zover deze beroepen zijn gericht tegen ruimtelijke onderbouwing van het project en de afwijking van het welstandsadvies;
  • vernietigt bestreden besluit II in zoverre;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van bestreden besluit II;
  • draagt verweerder op binnen 8 weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • verklaart de beroepen tegen bestreden besluit II voor het overige ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiser sub 1 te vergoeden;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eisers sub 2 te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser sub 1 tot een bedrag van € 1.068,--;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers sub 2 tot een bedrag van € 1.068,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. M.G.J. Maas-Cooymans, leden, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier en op 12 maart 2021 openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier G.M.J. Kok, voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.