ECLI:NL:RBZWB:2023:4310

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 348
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag accijns op onveraccijnsde sigaretten aangetroffen tijdens FIOD-doorzoekingen

Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een naheffingsaanslag accijns van € 2.700.052 opgelegd aan de belanghebbende door de inspecteur van de belastingdienst. De zaak kwam voort uit een doorzoeking door de FIOD op 19 augustus 2020, waarbij 11.330.000 onveraccijnsde sigaretten werden aangetroffen in een loods. De rechtbank beoordeelde of de inspecteur de belanghebbende terecht had aangemerkt als degene van wie de accijns kon worden nageheven. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd dat de belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de sigaretten. De rechtbank vernietigde daarom de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking, en verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/348

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 december 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 31 maart 2021 een naheffingsaanslag accijns van € 2.700.052 opgelegd. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 66 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag accijns en de belastingrentebeschikking bij uitspraak op bezwaar van 30 december 2021 afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende. Namens de inspecteur is – met kennisgeving aan de rechtbank – niemand verschenen (zie verder onder 5).
1.4.
Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden. Aan het proces-verbaal heeft de rechtbank de pleitnota van belanghebbende gehecht.

Feiten

2. De fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) is op 19 augustus 2020 omstreeks 16:40 uur een loods aan de [adres] te [plaats 2] binnengetreden en heeft deze doorzocht. In een afgesloten ruimte in de loods zijn in totaal 11.330.000 onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. De loods is geen accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns (WA).
2.1.
Bij of in de loods waren op het moment van binnentreding vier personen aanwezig, namelijk belanghebbende, [naam 1], [naam 2], en [naam 3]. Belanghebbende is tijdens de doorzoeking door de FIOD als verdachte verhoord. De overige personen zijn tijdens de doorzoeking als getuigen verhoord. Van de verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt.
2.2.
In het proces-verbaal van het verhoor van belanghebbende staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Een kennis belde mij of ik een ritje wilde rijden. Ik was hier ongeveer om 10.45 uur aangekomen. Ik moest hier zijn van meneer [naam 4] ([naam 4]). Dat is een Turkse meneer, het is een kennis van mij. Ik ken hem al 15 of 20 jaar. Het is 15 jaar. Ik heb hem volgens mij op een camping in [plaats 3] ontmoet maar ik weet het niet zeker. Meneer [naam 4] vroeg aan mij of ik een ritje voor hem wilde rijden en dat ik hier om 11.00 uur moest zijn. Ik wist verder niks. (…) Meneer [naam 4] heeft mij verder
niet verteld waar ik heen moest. Dit is de 1e keer dat ik een ritje moest rijden. (…) Ik [naam 5] zelf mijn hele leven vrachtwagenchauffeur geweest. Meneer [naam 4] weet dat ik een groot rijbewijs heb. (…) Ik heb geen idee wat ik moest vervoeren, hoe groot de vrachtwagen zou zijn. De rit van [plaats 1] naar [plaats 2] is ongeveer 3 kwartier. Ik ben hier al 4 a 5 keer geweest. Soms was meneer [naam 4] aanwezig en soms niet maar dan belde ik hem en dan kwam hij. Soms ook bij macdonalds. Meneer [naam 4] heeft het nooit over sigaretten gehad. We spraken alleen over familiare zaken. (…) Ik heb vanochtend gezien dat er een container gelost werd. Ik heb die deur niet open gemaakt. De chauffeur was volgens mij een Turkse meneer. Ik heb meneer [naam 4] opgebeld en gevraagd waar hij bleef. Ik belde toen de container er nog stond. Meneer [naam 4] zei dat hij er aan kwam en dat ik maar met één van die mensen die bij de container hoorde moest gaan eten. (…) Bij de container waren ongeveer 4 a 5 mensen. Het waren allemaal Turken. De man waar ik mee ging eten kwam volgens mij uit deze omgeving. (…) We spraken over koetjes en kalfjes. (…) Toen ik terug kwam was volgens mij de container weg. (…) Toen ik terug kwam waren volgens mij de mannen er nog maar ze zijn vlak daarna vertrokken. (…) Ik heb tussen 12 en 1 uur voor het laatst contact gehad met hem. Meneer [naam 4] was hier om kwart voor elf ook. Ik denk dat hij hier een uurtje gebleven is. Volgens mij was de container er toen nog niet maar ik weet het niet zeker. Ik heb na het eten alleen hier maar gezeten. Buiten in het zonnetje en soms binnen, bakje koffie gedaan. In afwachting van meneer [naam 4] maar die belde niet. Hij had gezegd dat hij zo terug komt. (…) Ik snap het niet, ik heb geen sleutel. Ik kan hier niet in. (…) Ik ben hier binnen gekomen en ik zie iemand van de politie en ik zie dat ze die pakken open maken en ik zie dat het sigaretten zijn. Ik zag dat het sloffen sigaretten waren. Ik dacht Marlboro maar het was een ander merk. Iets met cijfers. Als u zegt dat u het vreemd vind dat u hier al die tijd heb zitten wachten op meneer [naam 4] en hem niet gebeld heb zeg ik u dat ik alle tijd heb. Ik vind dat niet vreemd. Ik weet ook niet hoe lang ik zou blijven wachten. Ik vind het raar dat hij hier nog niet is. Ik weet het echt niet, er is nooit over sigaretten gepraat met één woord. Ik denk dat er wel 20 pallets staan, dat schat ik zo. Het was een lange rij. Ik denk niet dat ze voor meneer [naam 4] zijn maar weet ook niet voor wie ze wel zijn. Dat moet je aan meneer [naam 4] vragen.
U toont mij 3 sleutels, één met label (zilverkleurig) waarop [X] staat en vraagt mij of ik die sleutels ken.
Die sleutels zeggen mij niks. (…) Ik heb helemaal niks mee genomen van huis. Ook mijn rijbewijs niet. (…)”
2.3.
In het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [naam 1] staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) Ik heb geen grote container of vrachtwagen gezien. Ik ben nooit in het achterste deel van de loods geweest. De eigenaar vertelde net aan uw collega dat iemand daarachter in toiletpapier wilde handelen.
Ik heb de oude meneer vandaag niet eerder gezien dan dat hij samen met jullie het kantoor inging. De eigenaar noemt de oude meneer “[naam 5]”. Ik heb vandaag alleen de eigenaar gezien.”
2.4.
In het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [naam 2] staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Ik heb een horecabedrijf, (…) Ik heb een huurcontract. (…) Ik heb als enige een sleutel van dit pand maar ook mijn vrouw en een goede vriend van mij. (…) Het hele pand is van mij, ook waar de sigaretten zijn aangetroffen. Ik heb het achterste deel verhuurd. Ik heb dit aan een Duits sprekende man verhuurd. Ik denk een Irakees of een Egyptenaar. (…) Deze man huurt sinds 2 weken dit deel. Hij betaald €300 per maand. (…) Ik vermoed dat de Irakees via [naam 5] gekomen is. [naam 5] is ongeveer anderhalve maand voor het eerst geweest. We hebben gesproken over koetjes en kalfjes. Ik heb tegen [naam 5] een keer gezegd dat ik nog een ruimte te verhuren had. Ik heb [naam 5] 3 a 4 keer gezien in anderhalve maand. Begin juli die eerste keer, daarna twee weken later nog een keer. Hij zei dat hij misschien wel wat had maar er zelf ook op wilde verdienen. Hij sprak over Duitse handelaars in frisdranken. De 2e keer hadden we het over zaken. [naam 5] is in totaal 4 keer geweest exclusief vandaag. (…) De Irakees heeft alleen een sleutel van de zijkant, die heeft hij kennelijk zelf gemaakt. De Irakees kan niet via mijn bedrijf naar binnen. Ik denk dat [naam 5] ook een sleutel heeft van de zijkant. De oude man die ook verhoord is, is de [naam 5] waar ik over spreek. Als u mij zegt dat deze man echt niet zo heet ben ik daar erg verbaasd over. Ik ken hem als [naam 5]. Ik heb [naam 5] vandaag gezien. Ik weet niet hoe laat hij hier was. [naam 5] was hier alleen, ik heb niemand anders gezien. Ik weet niet wat [naam 5] kwam doen, ik heb hem de hele dag niet gezien. Ik wist dat hij hier was omdat zijn auto hier stond.
(…)
Net voor de middag, rond 11.15 uur stond er een vrachtwagen aan de zijkant van het gebouw.
(…)
Ik heb verder niets gezien bij de container, geen mensen gezien. Er is niemand een bakkie koffie komen halen. Ik denk dat de container rond half 3 is vertrokken maar dat gok ik maar. (…)”
2.5.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het FIOD-onderzoek aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd voor (betrokkenheid bij) het voorhanden hebben van voornoemde sigaretten.
2.6.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het FIOD-onderzoek is een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende ingesteld. De strafzaak tegen belanghebbende is door het Openbaar Ministerie geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs.

Geschil

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag accijns en de belastingrentebeschikking terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de inspecteur belanghebbende terecht heeft aangemerkt als degene van wie de accijns kan worden nageheven. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur belanghebbende ten onrechte aangemerkt als degene van wie de accijns kan worden nageheven. Dat heeft tot gevolg dat de naheffingsaanslag accijns en de belastingrentebeschikking moeten worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf: afwijzing verdagingsverzoek
5. De inspecteur heeft bij e-mail van 10 mei 2023 om medische redenen verzocht om verdaging van de behandeling van de zaak op de zitting van 11 mei 2023. In een aanvullend e-mailbericht heeft de inspecteur de rechtbank laten weten dat er onder andere door verloven geen andere functionaris van de Belastingdienst in de gelegenheid is om namens de inspecteur ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft het belang van de inspecteur om ter zitting aanwezig te zijn afgewogen tegen het belang van belanghebbende bij een spoedige behandeling van zijn zaak. Het laatste belang heeft de rechtbank in dit geval zwaarder laten wegen en aldus is de behandeling van de zaak op de aangekondigde datum doorgegaan. Bij deze beslissing heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de aard van de zaak en de enorme (financiële) impact voor belanghebbende.
Naheffingsaanslag accijns
6. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van onder andere tabaksproducten. [1] Ter zake van de uitslag tot verbruik van onder andere tabaksgoederen wordt accijns verschuldigd. [2] Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. [3] Dat sprake is van uitslag tot verbruik, is niet in geschil. De accijns kan dan worden geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en van enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is (de belastingplichtige). [4] De bewijslast dat belanghebbende kan worden aangemerkt als belastingplichtige rust op de inspecteur.
6.1.
Volgens de inspecteur is belanghebbende een persoon die de tabaksproducten voorhanden heeft gehad dan wel een persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is geweest in de zin van artikel 51, eerste lid, aanhef en letter b, van de WA. De inspecteur heeft belanghebbende daarom als belastingplichtige aangemerkt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de inspecteur het volgende aangedragen:
  • belanghebbende is door de FIOD aangetroffen in het gedeelte van de loods waar de onveraccijnsde sigaretten lagen;
  • belanghebbende is regelmatig, namelijk vier à vijf keer binnen anderhalve maand, bij de loods geweest;
  • belanghebbende heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd. In de bezwaarfase heeft hij nog verklaard een toevallige voorbijganger te zijn;
  • de getuige [naam 2] heeft verklaard dat belanghebbende, die door hem ‘[naam 5]’ wordt genoemd, een sleutel van de zijkant van de loods bezit;
  • de getuige [naam 2] heeft verklaard dat hij vermoedt dat de (onder)huurder van het gedeelte van de loods waarin de sigaretten zijn aangetroffen via belanghebbende is gekomen omdat hij dat gedeelte aan belanghebbende heeft aangeboden en belanghebbende aan hem te kennen heeft gegeven dat hij
  • de getuige [naam 1] heeft belanghebbende herkend als
  • belanghebbende beschikt over een groot rijbewijs;
  • belanghebbende was bij de loods aanwezig om iets te vervoeren in opdracht van de heer [naam 4];
  • belanghebbende heeft vijfenveertig minuten gereden naar de locatie van de loods;
  • belanghebbende heeft geen vergoeding van de heer [naam 4] gekregen voor het vervoer.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende als belastingplichtige kan worden aangemerkt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.3.
Belanghebbende was geen eigenaar of huurder van (een gedeelte van) de loods en had dus ook geen recht om in die hoedanigheid de loods te betreden. De inspecteur stelt dat belanghebbende ten tijde van de FIOD-doorzoeking feitelijk aanwezig was in de afgesloten ruimte waar de onveraccijnsde sigaretten lagen en daarom de sigaretten voorhanden had of daar in elk geval betrokken bij was. Dit wordt door belanghebbende betwist en is door de inspecteur niet concreet onderbouwd door een verwijzing naar een specifiek stuk. Het kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet uit de stukken worden afgeleid. Het proces-verbaal van doorzoeking geeft op dit punt geen uitsluitsel. Wanneer dit proces-verbaal wordt bezien in combinatie met het proces-verbaal van verhoor van belanghebbende afgenomen op diezelfde dag in de loods, ziet de rechtbank aanwijzing dat belanghebbende niet is aangetroffen in het afgesloten gedeelte van de loods waar de sigaretten lagen, maar daar (later) is binnengekomen eerst nadat de doorzoeking was aangevangen. De enkele aanwezigheid van belanghebbende bij de loods is onvoldoende om (betrokkenheid bij) het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten aan te nemen.
6.4.
Voorts is het gegeven dat belanghebbende zelf aangeeft dat hij eerder bij – dus niet ‘in’ – de loods is geweest, onvoldoende dragend om tot de conclusie van de inspecteur te komen dat belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten. Er is namelijk niet gebleken dat er eerder onveraccijnsde sigaretten lagen in de loods, noch dat hij toen aanwezig was in verband met de later aangetroffen sigaretten, noch dat belanghebbende toen toegang had tot het afgesloten gedeelte van de loods waar de onveraccijnsde sigaretten zijn aangetroffen. De getuigenverklaring dat belanghebbende mogelijk een sleutel zou hebben van het afgesloten gedeelte van de loods waar de onveraccijnsde sigaretten zijn aangetroffen, maakt dat niet anders nu het gaat om een vermoeden van één getuige welk vermoeden geen steun vindt in andere stukken. Daarnaast is er geen sleutel van de afgesloten ruimte bij belanghebbende aangetroffen.
6.5.
Ook het overige door de inspecteur gestelde, in samenhang bezien, acht de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat belanghebbende de onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad of daarbij betrokken was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de inspecteur belanghebbende ten onrechte heeft aangemerkt als degene van wie de accijns kan worden nageheven. De rechtbank vernietigt daarom de naheffingsaanslag accijns en de belastingrentebeschikking.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
7.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft in bezwaar niet verzocht om vergoeding van zijn kosten, terwijl dat wel is vereist om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de kosten in bezwaar. Dat heeft tot gevolg dat belanghebbende alleen een vergoeding krijgt voor de kosten in beroep. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag accijns en de belastingrentebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 1.674;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan op 22 juni 2023 door mr. V.A. Burgers, rechter en voorzitter, mr. drs. M.H. van Schaik en mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechters, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De uitspraak is daarom ondertekend door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist [5] .

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f van de WA.
2.Artikel 1, tweede lid van de WA.
3.Artikel 2, eerste lid, onderdeel b van de WA.
4.Artikel 51, eerste lid, onder b, van de WA.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.