ECLI:NL:RBZWB:2023:4274

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
BRE 22/1267
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting bij gebruik van geschorst kenteken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting beoordeeld. De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 1.772 ontvangen voor de periode van 6 juni 2020 tot en met 5 juni 2021, omdat hij met een geschorst kenteken gebruik had gemaakt van de openbare weg. De inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot nihil. De rechtbank heeft op 17 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende voerde aan dat de naheffingsaanslag in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, maar de rechtbank oordeelt dat het gebruik van de openbare weg met een geschorst kenteken niet in geschil is. De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag correct is berekend over de juiste periode en dat er geen omstandigheden zijn die het evenredigheidsbeginsel schenden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft en de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1267

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 januari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 6 juni 2020 tot en met 5 juni 2021 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.772 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 1.772 opgelegd (de boete).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot nihil.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende is houder van een [automerk] met kenteken [kenteken] (de auto). De geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst van 6 juni 2020 tot en met 14 juli 2020, van 5 augustus 2020 tot en met 5 april 2021 en met ingang van 17 mei 2021.
2.1.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd omdat middels camerabeelden is geconstateerd dat met de auto op 5 april 2021 gebruik is gemaakt van de openbare weg terwijl het kenteken van de auto geschorst was.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en niet te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
5. Indien met een motorrijtuig van de weg gebruik wordt gemaakt terwijl voor deze auto een schorsing geldt, kan motorrijtuigenbelasting worden nageheven. [1] De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd. [2] Indien blijkt dat de belasting over (een gedeelte van) de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald, wordt de belasting in zoverre verminderd. [3]
5.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de naheffingsaanslag in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Dat wordt nageheven over de periode van een jaar is onevenredig ten opzichte van het feit dat begaan is, te meer nu belanghebbende de schorsing zelf heeft opgeheven met ingang van 6 april 2021. Hij heeft nooit de bedoeling gehad om te frauderen of om misbruik te maken van de regeling. De auto stond buiten de paar dagen dat deze in Nederland is gebruikt op een afgesloten privéterrein in Italië. Daarnaast was sprake van onmacht gelet op zijn psychische problematiek.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van gebruik van de openbare weg. Derhalve is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Dat met de auto slechts kortstondig gebruik is gemaakt van de openbare weg in Nederland, is daarbij niet van belang. [4] De mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs voor de berekeningsperiode bestaat uitsluitend in het geval dat de auto een gedeelte van die periode niet op naam heeft gestaan van belanghebbende [5] . Op grond van de Wet MRB kan in andere gevallen de hoogte van de naheffingsaanslag niet naar beneden worden bijgesteld. Voor de vaststelling van de berekeningsperiode is dus ook niet relevant of een kortere periode dan de berekeningsperiode met de auto van de openbare weg gebruik is gemaakt [6] . Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto in de periode van 5 juni 2020 tot en met 6 juni 2021 niet op zijn naam stond, is de naheffingsaanslag berekend over de juiste periode. De naheffingsaanslag is daarom niet te hoog.
5.3.
Voor zover belanghebbende zich beroept op schending van het evenredigheidsbeginsel merkt de rechtbank op dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die aanleiding geven tot het oordeel dat het evenredigheidsbeginsel in het onderhavige geval is geschonden. De enkele omstandigheid dat de naheffingsaanslag een aanzienlijk bedrag bedraagt en dus voor belanghebbende mede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden aanzienlijke (financiële) gevolgen heeft, brengt niet mee dat de inspecteur om die reden het opleggen van die naheffingsaanslag achterwege moet laten. [7]

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 19 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).
2.Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB.
3.Artikel 35, tweede en vijfde lid, van de Wet MRB.
4.Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973.
5.Volgens artikel 35, derde lid, Wet MRB.
6.Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973.
7.Hoge Raad 12 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3314.