ECLI:NL:RBZWB:2023:4179

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3560, 22_3602 en 22_3614
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen verleende omgevingsvergunning voor de bouw van drie woningen in Tilburg

Op 14 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB-22_3560, 22_3602 en 22_3614, waarin eisers, bewoners van Tilburg, in beroep gingen tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van drie woningen op de adressen 176, 176a en 178. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg in redelijkheid de vergunning kon verlenen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die stelden dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en de cultuurhistorische waarden niet voldoende in acht waren genomen, zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het college de vergunning terecht had verleend, omdat de sloop van de bestaande bebouwing niet kon worden tegengehouden en de cultuurhistorische waarden niet onevenredig werden aangetast. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de bouwplannen binnen de geldende bestemmingsplannen passen en dat de belangen van de eisers niet onevenredig worden geschaad. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede ruimtelijke ordening en de afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/3614, 22/3560 en 22/3602 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaak tussen

1. [naam eiser 1]uit [plaatsnaam 1] ,
2. [naam eiser 2]uit [plaatsnaam 1] ,
3. [naam eiser 3]uit [plaatsnaam 1] ,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. E. Beele),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam vergunninghouder] uit [plaatsnaam 2] (de vergunninghouder).

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van drie woningen op de [adres] 176, 176a en 178, te [plaatsnaam 1] .
1.1
Met de bestreden besluiten van 8 juni 2022 op de bezwaren van eisers is het college bij die besluiten gebleven.
1.2
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft de beroepen op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers 1 en 2 en namens eiser 3 [naam vertegenwoordiger 1] , de gemachtigde van eisers, namens het college [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] en namens de vergunninghouder [naam vertegenwoordiger 4] , [naam vertegenwoordiger 5] en [naam vertegenwoordiger 6] .

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van drie woningen. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4 Feiten en omstandigheden
Eiser 1 is woonachtig aan de [adres] 178a te [plaatsnaam 1] en eiser 2 is woonachtig aan de [adres] 174 te [plaatsnaam 1] . Eiser 3 is een vereniging met het doel de bevordering van de belangstelling voor-, het onderzoek naar- en de kennis van de ontwikkeling van het plaats- en streekeigene van de Tilburgse samenleving, alsmede de bevordering van het in stand houden van het, de stad kenmerkende, cultuurgoed en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
De vergunninghouder heeft op 21 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van drie woningen op de [adres] 176, 176a en 178 te [plaatsnaam 1] .
Het college heeft met het besluit van 4 november 2021 de omgevingsvergunning verleend.
Eisers hebben hiertegen afzonderlijk bezwaar gemaakt op 16 december 2021.
Het college heeft met het bestreden besluit de bezwaren ongegrond verklaard.
5 Strijd met het bestemmingsplan
5.1
Eisers hebben betoogd dat het bouwplan in strijd is met artikel 19.1 van de planregels en het college hieraan ten onrechte niet heeft getoetst. Het college heeft ten onrechte enkel getoetst aan de bouw- en afwijkingsregels en niet aan de algemene bestemmingsomschrijving.
5.2
Het college heeft gesteld dat ook is getoetst aan artikel 19.1 van de planregels en voert daartoe aan dat de bestemmingsomschrijving haar uitdrukking krijgt in de bouw- en afwijkingsregels, die behoren bij deze bestemming. Het college heeft hieraan getoetst en daarmee beoordeeld of het plan past binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’.
5.3
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
5.4
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
5.5
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan of de beheerverordening.
5.6
Op de percelen is het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ van toepassing. Op de percelen rust de enkelbestemming ‘Gemengd – Lint’ De volledige twee woningen aan de linkerzijde en een deel van de rechterwoning vallen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’. De percelen hebben daarnaast de bouwaanduiding ‘cultuurhistorische waardevolle bebouwing’.
5.7
Op grond van artikel 19.1 van de planregels zijn de voor ‘Waarde – Cultuurhistorie (dubbelbestemming)’ aangewezen gronden, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden.
5.8
Anders dan eisers hebben aangevoerd heeft het college wel getoetst of het bouwplan gerealiseerd kan worden binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’. In artikel 19.1 van de planregels is de bestemmingsomschrijving opgenomen. Gelet op de aard van de te beschermen cultuurhistorische waarde, krijgt deze bestemmingsomschrijving haar uitdrukking in de bouw- en afwijkingsregels. Om te voldoen aan het bestemmingsplan moet worden getoetst aan artikel 19.1 van de planregels, maar de bestemmingsomschrijving heeft geen betekenis die geheel los staat van de bouw- en afwijkingsregels. In artikel 19.2.2, aanhef en onder b, van de planregels is uiteengezet aan welke bouwregels moet worden voldaan bij verlening van de omgevingsvergunning. Het college heeft het bouwplan getoetst aan artikel 19.2.2, aanhef en onder b, van de planregels en heeft daarmee getoetst of het bouwplan gerealiseerd kan worden binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’.
6 Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid cultuur historisch waardevolle bebouwing
6.1
Eisers hebben betoogd dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend met de afwijkingsbevoegdheid, omdat het bouwplan voorziet in het bouwen van drie woningen, waarbij het bestaande ensemble volledig wordt gesloopt en wordt vervangen door een drietal nieuwe woningen waarvan er twee zullen bestaan uit drie bouwlagen die oprijzen uit de kap van de eerste bouwlaag van de betreffende woningen. Bij de twee rechter woningen wordt het verwantschap volledig losgelaten. Het bouwplan voorziet niet in behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden.
6.2
Het college heeft gesteld dat niet kan worden afgedwongen dat de bestaande bebouwing behouden blijft. De planregels voorzien niet in een sloopverbod. De panden zijn niet aangewezen als monument, waardoor sloop of wijziging niet kan worden tegengehouden. Het college kan dan alleen het bouwplan beoordelen zoals dat voorligt. Het bouwplan is beoordeeld door de omgevingscommissie en zij heeft geoordeeld dat de cultuurhistorische waarden van het object en de directe omgeving niet onevenredig worden aangetast in het bouwplan.
6.3
Op grond van artikel 19.2.2, aanhef en onder b, onder 1, onder II, III, VI en VII, van de planregels mogen ter plaatste van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’ uitsluitend gebouwen worden opgericht met inachtneming van de bestaande pandbreedte, kapvorm, hoogte van de beganegrondse bouwlaag en het aantal bouwlagen.
6.4
Op grond van artikel 19.4.2, onder a, van de planregels kan de omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels slechts worden verleend indien de Omgevingscommissie is gehoord, de cultuurhistorische waarden van het object en zijn directe omgeving niet onevenredig worden aangetast en de maximale hoogte binnen de basisbestemming niet wordt overschreden.
6.5
De Omgevingscommissie adviseert over bouwplannen, stedenbouwkundige plannen, ontwerpen voor de openbare ruimte of het hergebruik van monumenten. Aan het advies van een dergelijke commissie mag het college in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het volgen van dat advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het dagelijks bestuur dit niet – of niet zonder meer – aan het besluit ten grondslag had mogen leggen. [1]
6.6
De Omgevingscommissie heeft na de vergadering van 19 juni 2019 een advies uitgebracht over het bouwplan. De Omgevingscommissie heeft een positief advies gegeven over de volumeopbouw, de architectonische uitwerking en over de sloop van de bestaande bebouwing. De Omgevingscommissie heeft daartoe in overweging genomen dat de sloop van de panden niet kan worden tegengegaan, omdat de panden geen monumentenstatus hebben. Met de reconstructie van de voorgevel is de noodzakelijke sloop te legitimeren. De Omgevingscommissie acht de omarming van het wevershuisje met een nieuw volume verdedigbaar. Het is positief dat er een reconstructie plaatsvindt. Het voorgestelde gevelbeeld met daarnaast een nieuwe toevoeging draagt enerzijds bij aan de historische uitstraling, terwijl anderzijds de ingreep een nieuwe tijdlaag zichtbaar maakt. De cultuurhistorische waarden van het object en zijn directe omgeving worden niet onevenredig aangetast, aldus De Omgevingscommissie.
6.7
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid binnenplans kon afwijken van het bepaalde in artikel 19.2.2 aanhef en onder b, onder 1, van de planregels. De Omgevingscommissie is gehoord en zij heeft gesteld dat de cultuurhistorische waarden van het object en de directe omgeving niet onevenredig worden aangetast. Eisers hebben geen tegenadvies overlegd en niet is gebleken dat het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen. Daarnaast wordt de maximale hoogte binnen de basisbestemming niet overschreden. Aan de voorwaarden van artikel 19.4.2, onder a, van de planregels is voldaan.
7 Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid aan- en uitbouw en vergroting bebouwing
7.1
Eisers hebben betoogd dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning kon verlenen, omdat er een intensivering van de bebouwing plaatsvindt. Het bouwplan voorziet in bebouwing aan de linkerzijde die nagenoeg strekt tot de woning van eiser 2 en de bebouwing zal dieper in het perceel worden gerealiseerd. De verbreding van de verbouwing kan niet worden gezien als een aan- of uitbouw. De bebouwing wordt gerealiseerd binnen de gebiedsaanduiding ‘Erf’ en dat is niet toegestaan. Daarnaast hadden de cultuurhistorische waarden meegewogen moeten worden bij de verbreding van de bebouwing.
7.2
Het college heeft gesteld dat de verbreding van de bebouwing gerealiseerd wordt binnen de bestemmingsaanduiding ‘Erf’. Binnen een erf zijn aan- en uitbouwen toegestaan. Er is sprake van een aan- en uitbouw, omdat de bijkomende bebouwing ondergeschikt is aan het hoofdbebouwing. De uitbouw wordt tevens gerealiseerd binnen het bouwvlak. De bebouwing mocht daarnaast worden vergroot tot dieper in het bouwvlak, omdat binnen het gehele bouwvlak bebouwing mag worden gerealiseerd.
7.3
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de bebouwingsregels met bijbehorende afwijkingsregels voorzover bij de voorkomende onderliggende basisbestemmingen zijn opgenomen. [2] Op grond van artikel 9.2.4, aanhef en onder a, van de planregels mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak en in het erf worden gebouwd. Een aanbouw is in de planregels gedefinieerd als een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. [3] Op grond van artikel 9.2.2, aanhef en onder a, dienen hoofdgebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat het college de intensivering van de bebouwing op goede gronden heeft toegestaan. In de verbreding van de bebouwing worden de slaapkamer, de badkamer en een deel van de woonkamer gerealiseerd. De verbreding van de bebouwing is in architectonisch opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw en is daarmee aan te merken als een aan- of uitbouw in de zin van artikel 1.4 van de planregels. Ten aanzien van aan- en uitbouwen zijn binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ geen afzonderlijke eisen gesteld aan het bouwen van een aan- en uitbouw en wordt terugverwezen naar de regels in de basisbestemming. Binnen de basisbestemming is een aan- en uitbouw uitsluitend binnen het bouwvlak en in het erf toegestaan. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de aan- en uitbouw gerealiseerd worden binnen het bouwvlak en in het erf. Dat de nieuwe bebouwing dieper in het perceel zal strekken, maakt ook niet dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Bebouwing mag worden gerealiseerd indien het valt binnen het bouwvlak. Het bestemmingsplan verbindt hieraan geen voorwaarden. Tussen partijen is niet in geschil dat de inventarisering van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd binnen het bouwvlak.
8 Strijd met de goede ruimtelijke ordening
8.1
Eisers hebben betoogd dat hun belangen in onevenredige mate worden geschonden door het bouwplan. Er vindt een intensivering van de bebouwing plaats. Eisers vrezen voor verlies van privacy en daarnaast vreest eiser 1 voor vermindering van de werking van zijn zojuist geplaatste zonnepanelen.
8.2
Het college heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Het bouwplan wordt gerealiseerd in een dichtbevolkte stedelijke omgeving en daarbinnen is een zekere mate van verlies van privacy en uitzicht niet onaanvaardbaar.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen beoordelen dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Zoals onder rechtsoverweging 7.4 is overwogen, past de intensivering van de bebouwing binnen het bestemmingsplan. Ook het gebruik maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheden hoefde het college niet te leiden tot het oordeel dat er strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Dat, zoals namens eisers is aangevoerd, het bouwplan zou leiden tot verminderde werking van de zonnepanelen van eiser 1 is niet zonder meer begrijpelijk nu de zonnepanelen ten zuiden van het bouwplan liggen.

Conclusie en gevolgen

9 De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 14 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’
Artikel 1.4 van de planregels
Aanbouw: een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Artikel 9.2.2, aanhef en onder a, van de planregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
Artikel 9.2.2, aanhef en onder c, van de planregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: ten minste 80% van de voorgevel van een hoofdgebouw moet in de voorgevelrooilijn worden gebouwd.
Artikel 9.2.4, aanhef en onder a, van de planregels
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels: aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en in het erf worden gebouwd.
Artikel 9.4.1, aanhef en onder a, van de planregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 9.4.4, een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 9.2.2, onder c, voor zover dit het stedenbouwkundige beeld ter plaatste ten goede komt.
Artikel 9.4.3, aanhef en onder a, van de planregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 9.4.4, een omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 9.2.4 voor het bouwen van entrees, aan- en bijgebouwen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 21.
Artikel 9.4.4 van de planregels
Omgevingsvergunning voor binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:
a. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
b. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden geschaad;
c. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
d. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
e. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
f. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
g. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
h. rekening wordt gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.
Artikel 19.1 van de planregels
De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie (dubbelbestemming)’ aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden.
Artikel 19.2.2, aanhef en onder b, onder 1, onder II, III, VI en VII, van de planregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’ geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de bestaande:
II: pandbreedte;
III: kapvorm;
VI: hoogte van de beganegrondse bouwlaag;
VII: aantal bouwlagen,
Zoals is aan te merken op basis van de laatst verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en voorzover die vergunning betrekking heeft op bovenstaande opsomming. Bij het ontbreken van deze omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geldt de bestaande situatie ten tijde van ter inzage leging van het ontwerp van dit plan, voor zover deze situatie niet strijdig is met de op dat tijdstip geldende regelgeving.
Artikel 19.2.3 van de planregels
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de bebouwingsregels met bijbehorende afwijkingsregels voorzover bij de voorkomende onderliggende basisbestemmingen zijn opgenomen.
Artikel 19.3 van de planregels
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik en kleurstelling voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nadat de Omgevingscommissie is gehoord. Tevens kunnen Burgemeester en wethouders ten behoeve van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nadere eisen stellen aan de situering van deze gebouwen en bouwwerken, nadat de Omgevingscommissie is gehoord.
Artikel 19.4.1,aanhef en onder b, van de planregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 19.4.2, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 19.2.2, onder b, sub 1 en sub 2 voor wat betreft de goothoogte, bouwhoogte, kapvorm, pandbreedte, nokinrichting, dakhelling, hoogte van de beganegrondse bouwlaag en het aantal bouwlagen.
Artikel 19.4.2, onder a, van de planregels
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:
1. de Omgevingscommissie is gehoord;
2. de cultuurhistorische waarden van he object en zijn directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
3. de maximale hoogte binnen de basisbestemming niet wordt overschreden.
Artikel 21.3.1 van de planregels
Bij een woning moet – gelet op de kwaliteit van de woonomgeving, zowel bezien vanuit de woning als vanuit de belendende percelen en de omgeving – een onbebouwd terrein aanwezig zijn dat tenminste een strook grond omvat die over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel en een diepte heeft van – gemeten vanaf het verst achterwaarts gelegen deel van het hoofdgebouw inclusief een eventuele aanbouw – tenminste 5m.
Artikel 21.3.3, onder b, van de planregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 21.3.1, indien een gunstige andere indeling van het bouwperceel aanwezig is en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3589, ro. 4.5 en ABRvS 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2285, ro. 8.1.
2.Artikel 19.2.3 van de planregels.
3.Artikel 1.4 van de planregels.