ECLI:NL:RBZWB:2023:4123

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
22/2678, 22/2679 en 22/2680
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen loonbelasting door de rechtbank

Op 14 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken 22/2678, 22/2679 en 22/2680, waarbij belanghebbende, een inwoner van Duitsland, in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaren door de inspecteur, die deze had afgewezen op basis van termijnoverschrijding. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonbelasting over de jaren 2019 tot en met 2021, maar de inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

Tijdens de zitting op 3 mei 2023 heeft belanghebbende zijn grieven tegen de niet-ontvankelijkverklaring laten varen, waardoor het niet meer in geschil was dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank concludeert dat de bezwaren van belanghebbende niet ontvankelijk zijn, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

De uitspraak is gedaan door rechter A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft belanghebbende en zijn echtgenote, evenals de inspecteur, gehoord tijdens de zitting, en heeft de relevante feiten en omstandigheden in haar beoordeling meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/2678, 22/2679 en 22/2680

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 11 mei 2022.
1.1.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonbelasting over de tijdvakken 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 en 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn echtgenote [echtgenote] en, namens de inspecteur, [inspecteur].
Tegelijk zijn op de zitting behandeld de zaken bij de rechtbank bekend met zaaknummer 22/1704, 22/1705, 22/2678 tot en met 22/2684 en 22/3548.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten:
4.1.
Belanghebbende genoot in de jaren 2019 tot en met 2021 een ouderdomspensioen van het ABP en een AOW-uitkering. Hierop is loonbelasting ingehouden.
4.2.
Op 26 april 2022 heeft de inspecteur een brief van belanghebbende ontvangen waarin hij verzoekt om teruggave van de ingehouden loonbelasting. De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende aangemerkt als een bezwaarschrift en de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
4.3.
Belanghebbende had ook al bij brieven van 18 februari 2022, 26 maart 2022 en 17 april 2022 een dergelijk verzoek gedaan. De inspecteur heeft die brieven aangemerkt als een aanvulling op het bezwaar tegen de (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting.
De beoordeling
5. Na uitleg van de rechtbank op de zitting heeft belanghebbende zijn grieven tegen de niet-ontvankelijkverklaring laten varen. Daarom is niet meer in geschil dat de inspecteur de brief die hij op 26 april 2022 heeft ontvangen terecht als bezwaarschriften heeft aangemerkt en de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van 6 weken [1] is ingediend. De rechtbank zal daarom de beroepen ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 14 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Awb en artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.