ECLI:NL:RBZWB:2023:4063

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4552
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over beëindiging WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de beëindiging van haar WW-uitkering. Eiseres ontving sinds 1 september 2020 een WW-uitkering, maar het UWV heeft in een besluit van 1 juni 2022 bepaald dat deze uitkering per 1 mei 2022 niet meer wordt uitbetaald, omdat zij verwijtbaar werkloos zou zijn geraakt door zelf ontslag te nemen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft haar bezwaren ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 17 mei 2023 is eiseres niet verschenen, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Verhoeven. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiseres had een tijdelijk dienstverband als productiemedewerker, maar heeft ontslag genomen omdat zij de werkzaamheden als te zwaar en onveilig ervoer. Het UWV heeft echter gesteld dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een acute noodzaak voor het ontslag.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eiseres verwijtbaar werkloos is geraakt. Eiseres had de mogelijkheid om haar zorgen over de veiligheid en de werkomstandigheden te bespreken met haar werkgever, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank wijst erop dat het aan de werknemer is om aan te tonen dat er geen verwijtbare werkloosheid is. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV om de WW-uitkering niet uit te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4552 WW

uitspraak van 9 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam 1] ,

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 1 juni 2022 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat de uitkering van eiseres op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanaf 1 mei 2022 niet meer wordt uitbetaald, omdat zij door eigen toedoen passend werk kwijt zou zijn geraakt.
In een besluit van 10 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 mei 2023. Eiseres is – met voorafgaande afmelding – niet verschenen. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Verhoeven.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontving sinds 1 september 2020 een WW-uitkering. Zij heeft het UWV middels een wijzigingsformulier van 29 maart 2022 laten weten dat zij per 1 april 2022 in dienst zou treden bij [naam werkgever 1] Via deze werkgever is zij gaan werken bij [naam werkgever 2] te [plaatsnaam 2] . Uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat het ging om een tijdelijk dienstverband van 7 maanden. Eiseres is aangesteld in de functie van productiemedewerker voor 40 uur per week.
Eiseres heeft het UWV middels een wijzigingsformulier laten weten dat zij per 1 juni 2022 in dienst zou treden bij [naam werkgever 3] Zij is per 10 april 2022 gestopt met het werk voor [naam werkgever 1] Aan eiseres is met ingang van 19 april 2022 ontslag op eigen verzoek verleend.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat de WW-uitkering van eiseres vanaf 1 mei 2022 niet meer wordt uitbetaald, omdat zij door eigen toedoen passend werk kwijt zou zijn geraakt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het bestreden besluit heeft het UWV haar bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van het UWV
2. Volgens het UWV is eiseres verwijtbaar werkloos geraakt door zelf ontslag te nemen. De redenen van eiseres om ontslag te nemen acht het UWV onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van een noodzaak om ontslag te nemen. Zij heeft gesteld dat zij de werkzaamheden en omstandigheden bij de werkgever ervaarde als te zwaar, onprettig en onveilig, maar bij aanvang van haar dienstverband was al duidelijk dat eiseres gedurende een inwerkperiode werkzaam zou zijn als productiemedewerker. Volgens het UWV was eiseres zelf verantwoordelijk om met de werkgever naar een oplossing te zoeken of een nieuwe baan te vinden alvorens ontslag te nemen.
Het standpunt van eiseres
3. Volgens eiseres stelt het UWV zich ten onrechte op het standpunt dat zij verwijtbaar werkloos is. Zij stelt dat het UWV ook (deels) kan worden verweten dat zij ontslag heeft genomen, nu zij haar situatie met haar contactpersoon bij het UWV heeft besproken en zij ervan overtuigd was dat zij met haar werkzaamheden kon stoppen als de situatie zou escaleren. Op wat zij aanvoert ter onderbouwing van haar standpunt wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.
Relevante wet- en regelgeving
4. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de WW is bepaald dat een werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. In het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van de WW, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
5. Het UWV heeft beleidsregels opgesteld over de toepassing van de artikelen 24 en 27 van de WW, namelijk de 'Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006' (de beleidsregels). Volgens paragraaf 1 van de beleidsregels zal, wanneer de werknemer het initiatief neemt tot beëindiging van de dienstbetrekking, beoordeeld moeten worden of voortzetting van de dienstbetrekking van de werknemer te vergen is geweest. Indien dit het geval is, dan is in beginsel sprake van verwijtbare werkloosheid op grond van artikel 24, tweede lid, onder b, WW.
In paragraaf 6 van de beleidsregels staat vermeld wanneer verwijtbaar gedrag niet in overwegende mate aan de werknemer te wijten is. Wanneer de werkloosheid veroorzaakt wordt doordat de werknemer de werkzaamheden en/of de dienstbetrekking heeft beëindigd dan wel de werkgever daartoe heeft verzocht, worden de volgende weegfactoren toegepast:
- was er sprake van een acute noodzaak voor de eindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden;
- waren er reële en begrijpelijke bezwaren tegen voortzetting van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden die niet binnen redelijke termijn waren op te lossen, terwijl er geen acute noodzaak voor beëindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden aanwezig was.
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
6. Niet in geschil is dat eiseres vanaf 1 september 2020 recht heeft op een WW-uitkering, en dat het initiatief van het ontslag bij de betrokken werkgever bij haar lag. In geschil is enkel of haar WW-uitkering terecht niet wordt uitbetaald vanaf 1 mei 2022, omdat sprake zou zijn van verwijtbare werkloosheid. Bij deze beoordeling stelt de rechtbank voorop dat uit de aangehaalde wettelijke bepalingen volgt dat een werknemer die zelf ontslag neemt in beginsel verwijtbaar werkloos is. Het ligt op de weg van de werknemer om het tegendeel aannemelijk te maken. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:304.
Beoordeling door de rechtbank
7. Blijkens een telefoonnotitie van 20 mei 2022, het bezwaarschrift van eiseres van 19 juni 2022, het verslag van de hoorzitting van 21 juli 2022 en een persoonlijke verklaring van 15 april 2023 heeft eiseres ontslag genomen bij haar werkgever omdat zij – ondanks dat zij had gesolliciteerd naar de functie van teamleider – een inwerktraject moest doorlopen waarbij zij machines moest leren kennen. Eiseres vond de situatie op de werkvloer gevaarlijk omdat zij niet is gewezen op de gevaren van vrijkomende stoom en rondrijdende heftrucks. Ook zou zij nog net hebben kunnen voorkomen dat zij een val maakte van een hoogte van 3,5 tot 4 meter. Hierdoor is haar PTSS weer gaan opspelen, wat tot een gevaarlijke situatie in het verkeer heeft geleid. Het ging om werk in ploegendiensten, en na een week kwam eiseres erachter dat zij de drie ploegendiensten als erg zwaar ervaarde.
8. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het UWV zich terecht op het standpunt dat eiseres met bovengenoemde redenen niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een acute noodzaak voor de eindiging van de dienstbetrekking of de werkzaamheden, dan wel dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van eiseres kon worden gevergd. Het UWV werpt haar terecht tegen dat uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat zij is aangesteld in de functie van productiemedewerker. Deze arbeidsovereenkomst is door eiseres ondertekend. Eventuele onduidelijkheden over het inwerktraject had zij bespreekbaar kunnen maken bij [naam werkgever 1] , dan wel een leidinggevende bij [naam werkgever 2] Eiseres had ook de door haar ervaren onveilige situatie op de werkvloer bespreekbaar kunnen maken bij genoemde werkgevers. Als de juiste personen niet direct beschikbaar waren had van eiseres verwacht mogen worden dat zij daartoe een geschikt moment had afgewacht. Van enig tekortschieten van de zijde van de werkgever(s) is ook niet gebleken. Eiseres heeft met wat zij aanvoert ook niet aannemelijk gemaakt dat de veiligheidssituatie zodanig was dat dit een acute noodzaak voor ontslagname opleverde. Eiseres heeft verder geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van lichamelijke klachten waardoor de betrokken werkzaamheden te zwaar voor haar werden. Indien eiseres wegens medische redenen niet meer in staat was om de werkzaamheden voort te zetten, had zij zich bovendien ziek kunnen melden bij haar werkgever.
9. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat het UWV (deels) kan worden verweten dat zij ontslag heeft genomen, dan wel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid aan haar zijde omdat zij haar situatie met haar contactpersoon bij UWV had besproken en zij ervan overtuigd was dat zij met haar werkzaamheden kon stoppen als de situatie zou escaleren. Het UWV heeft erkend dat de adviseur werk eiseres waarschijnlijk niet heeft gewezen op de consequenties van een eventuele ontslagname. De onjuiste veronderstelling van eiseres op dit punt komt desondanks voor haar rekening en risico, nu zij wel bekend had kunnen zijn met genoemde consequenties. Eiseres is in het besluit waarbij aan haar een WW-uitkering is toegekend namelijk gewezen op haar plichten, waaronder de verplichting tot het behouden van passend werk. Ook is er gewezen op de gevolgen van het niet nakomen van de geldende verplichtingen.
Conclusie
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres verwijtbaar werkloos is geraakt. Het UWV heeft daarom ook terecht besloten dat eiseres weliswaar recht had op een WW-uitkering vanaf 1 mei 2022, maar dat deze niet tot uitbetaling kan komen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 9 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.