ECLI:NL:RBZWB:2023:3976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
C/02/409488 / HA RK 23-96
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een strafzaak met betrekking tot de Opiumwet en witwassen

Op 6 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.H.E.M. Kersemaekers, verzocht om wraking van mr. Breeman, die als voorzitter optrad tijdens een zitting op 9 mei 2023. De verdachte was in deze hoofdzaak beschuldigd van het overtreden van de Opiumwet en witwassen. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de opmerking van de rechter dat het leek alsof het geld niet eerlijk was verkregen, wat volgens de verdachte de schijn van vooringenomenheid wekte.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van de verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De rechter heeft in zijn verdediging aangegeven dat zijn opmerking niet bedoeld was om vooringenomenheid te suggereren, maar slechts een constatering was in het kader van de ernst van de verdenking. De wrakingskamer concludeerde dat de woorden van de rechter, hoewel ongelukkig geformuleerd, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het wrakingsverzoek ongegrond en besloot dat de behandeling van de hoofdzaak met parketnummer 02/800355-13 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond voor de indiening van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/409488 / HA RK 23-96
Beslissing van 6 juni 2023 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verder te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. J.H.E.M. Kersemaekers.

1.De procedure

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de zaak met parketnummer 02/800355-13;
 het proces-verbaal van de zitting van 9 mei 2023, waar door verzoeker een wrakingsverzoek is gedaan;
 de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 25 mei 2023;
 de ter zitting overhandigde pleitaantekeningen van mr. Kersemaekers.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Breeman (hierna: de rechter), in de zitting van 9 mei 2023 optredend als voorzitter van de meervoudige kamer in de zaak met parketnummer 02/800355-13, op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in zijn wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

3.1.
In de hoofdzaak wordt verzoeker verdacht van het overtreden van de Opiumwet en witwassen.
3.2.
In het proces-verbaal van 9 mei 2023 is over een gevoerd ontvankelijkheidsverweer onder meer het volgende opgenomen:
“Voorzitter: (…) De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er nog een strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging aanwezig is, ook na 10 jaar. (…) Wanneer de vervolging niet wordt voortgezet zou dat betekenen dat het geld teruggaat naar verdachte(n), terwijl dat geld niet eerlijk lijkt te zijn verkregen.
Mr. Kersemaekers: Ik ben niet blij met uw woordkeuze: “naar het lijkt niet eerlijk verkregen”. Ik wil me hierover beraden met mijn cliënt. Door dit te zeggen lijkt het alsof u al een conclusie hebt getrokken. Want het geld “is oneerlijk verdiend”. Ik heb zojuist een lang en uitgebreid niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. als u dan bij afwijzing van dat verweer zegt dat het erop lijkt dat het geld oneerlijk is verdiend, vind ik dat een ongelukkige uitlating, waarbij de schijn van vooringenomenheid wordt gewekt.
De voorzitter: Wellicht heb ik het ongelukkig verwoord. De officier van justitie vindt in ieder geval dat het geld oneerlijk is verdiend, want anders was er geen vervolging ingesteld. Daarnaast heeft de rechter-commissaris ernstige bezwaren aangenomen. Ik ben meestal direct en zeg wel vaker “lijkt erop”. Of er voldoende bewijs is voor de ten laste gelegde feiten is nog maar de vraag. Dat komt aan de orde bij de inhoudelijke behandeling. Mijn uitlating is niet anders bedoeld dan dat er een ernstige verdenking ligt. Niets meer en niets minder. (…)”

4.De gronden van het verzoek

Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat door de opmerking van de rechter dat “
het geld niet eerlijk lijkt te zijn verkregen.”Hierdoor is sprake van een feit (de opmerking) en een omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Een rechter die zich in een witwaszaak zonder financieel onderzoek en voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van de feiten uitlaat over de in zijn ogen ogenschijnlijk kwalijke herkomst (“niet eerlijk”) van gelden, hetgeen ten laste is gelegd en onderdeel uitmaakt van de bewijsvraag, laadt de schijn van vooringenomenheid op zich. Tegen de achtergrond van hoe het werd gezegd, waaraan het werd verbonden (het strafvorderlijk belang afgemeten aan onder andere de hoogte van het in beslaggenomen geldbedrag) en de erkenning van de rechter dat het een ongelukkige uitlating was, is de vrees van de zijde van verzoeker dat de rechter vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd. Het gaat erom hoe de opmerking van de voorzitter op verzoeker overkomt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de gemachtigde naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2023:975).

5.Het standpunt van de rechter

De rechter voert aan dat uit zijn opmerking “het lijkt erop dat het niet eerlijk is verkregen” niet blijkt van handelen in strijd met de rechterlijke onpartijdigheid. Hij heeft direct nader toegelicht wat hij met deze uitlating bedoelde, zoals ook is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 9 mei 2023.

6.De beoordeling

Beoordelingskader
6.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de grond
6.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit de door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond geen zwaarwegende aanwijzing zoals bedoeld in 6.2 worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
6.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat de door de rechter gebezigde woorden “lijkt erop dat het niet eerlijk is verkregen” op zichzelf genomen niet ongepast zijn, maar onder de gegeven omstandigheden mogelijk minder gelukkig waren. De rechter heeft echter – in reactie op een opmerking van de gemachtigde hierover – gezegd dat het nog maar de vraag is of er voldoende bewijs is voor de ten laste gelegde feiten en dat zijn uitlating niet anders is bedoeld dan dat er een ernstige verdenking ligt. De rechter heeft daarmee zijn opmerking direct nader toegelicht. De wrakingskamer is van oordeel dat uit de gebezigde woorden van de rechter – zeker na zijn reactie – niet gerechtvaardigd de vooringenomenheid van de rechter kan worden afgeleid. Weliswaar is het voorstelbaar dat deze uitlating hard binnen kan zijn gekomen bij verzoeker, echter is er daarmee nog geen zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker.
6.6.
De uitspraak van de rechtbank Gelderland waar gemachtigde naar heeft verwezen maakt dit oordeel niet anders. De in die zaak gedane uitlating zag op een feitelijke vaststelling door de rechter, namelijk:
“Jij kwam aanfietsen.”. Van een dergelijke feitelijke vaststelling is in deze zaak geen sprake, zoals hiervoor in 6.5 is overwogen. Reeds om die reden gaat de vergelijking met de voornoemde uitspraak naar het oordeel van de wrakingskamer niet op.
6.7.
Gelet op het voorgaande leidt de door verzoeker aangevoerde grond dus niet tot vooringenomenheid van de rechter of van een gerechtvaardigde objectieve vrees daarvoor. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard.

7.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer 02/800355-13 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 6 juni 2023 door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Van de Sande en mr. Van Alphen, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.