ECLI:NL:RBGEL:2023:975

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/05/413805 KG RK 23/33
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in jeugdstrafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

Op 27 februari 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J.P.J. Botterblom. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. A.A.M. Bögemann, de rechter die de jeugdstrafzaak behandelde waarin verzoeker als verdachte was aangemerkt. Verzoeker stelde dat de rechter suggestieve vragen stelde en al een oordeel had gevormd over zijn schuld, wat de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trok.

De procedure begon met een mondeling wrakingsverzoek op 9 januari 2023, gevolgd door een schriftelijke reactie van de rechter op 23 januari 2023. Tijdens de wrakingszitting op 13 februari 2023 werd de vrees voor partijdigheid verder toegelicht. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was. Dit oordeel was gebaseerd op de wijze waarop de rechter tijdens de zitting communiceerde, met name de opmerking "jij komt daar aanfietsen", die de schijn wekte dat de rechter al een oordeel had gevormd over de feiten.

De wrakingskamer benadrukte dat de onpartijdigheid van een rechter moet worden beoordeeld aan de hand van zowel subjectieve als objectieve criteria. In dit geval waren er voldoende feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot objectieve twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter. Daarom werd het wrakingsverzoek toegewezen, en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden door een andere strafkamer zonder mr. A.A.M. Bögemann.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/413805 /KG RK 23/33
Beslissing van 27 februari 2023
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende aan [adres],
raadsman: mr. J.P.J. Botterblom,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
Mr. A.A.M. Bögemann,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 9 januari 2023 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 23 januari 2023;
- e-mail van verzoeker van 12 januari 2023 aan de rechtbank;
- e-mail van de rechtbank van 17 januari 2023 aan verzoeker;
- de wrakingszitting van 13 februari 2023.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de ouders van verzoeker en de raadsman mr. J.P.J. Botterblom, advocaat te Nijkerk;
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak met parketnummer 05/156542-22 tegen verzoeker als verdachte. Op 9 januari 2023 heeft de mondelinge behandeling van de strafzitting plaatsgevonden.
2.2
Volgens het proces-verbaal heeft verzoeker aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd:

Er worden suggestieve vragen gesteld. De kinderrechter zegt ‘jij komt daar aanfietsen’. U zegt daarmee dat mijn cliënt daar was, terwijl mijn cliënt dit feit ontkent. U heeft uw oordeel al klaar.”
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. In deze reactie heeft zij vermeld dat de zitting, die heeft plaatsgevonden, een jeugdstrafzitting betreft. Een jeugdstrafzitting kenmerkt zich door het pedagogische karakter daarvan. Bij aanvang van de ondervraging gaf verzoeker aan dat hij een brief wilde voorlezen en hij heeft dat ook gedaan. De rechter is naar aanleiding van het voorlezen van die brief met verzoeker in gesprek gegaan over zijn spijt en wat hij wilde en kon betekenen voor de slachtoffers. Dit leverde een eerste interruptie op van de raadsman die vond dat de rechter hiermee al een voorschot op de beslissing nam. Vervolgens is de rechter over gegaan tot de feitenbehandeling. De raadsman interrumpeerde de rechter vervolgens en gaf aan dat haar vragen te algemeen waren om vervolgens aan te geven concreet moeite te hebben met de vraagstelling: “jij komt aanfietsen”. Zijn conclusie was dat de vraagstelling suggestief was en dat de rechter haar oordeel al klaar had. De rechter is zich ervan bewust dat de behandeling van deze zaak minder zakelijk en wellicht onconventioneel is geweest door de verzoeker eerst “het laatste woord te geven”, maar dat betekent niet dat hieruit blijkt dat zij haar oordeel al klaar had.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
De onpartijdigheid van de rechter moet worden beoordeeld aan de hand van een subjectieve toets, waarbij het gaat om de persoonlijke overtuiging van een bepaalde rechter in een bepaalde zaak, en aan de hand van een objectieve toets, waarbij moet worden vastgesteld of de rechter voldoende waarborgen bood om iedere gerechtvaardigde twijfel te zijnen opzichte uit te sluiten. Wat laatstgenoemde toets betreft, kan zelfs schijn van belang zijn. Het gaat om het vertrouwen dat de rechterlijke macht in een democratische samenleving het publiek, en in strafzaken vooral ook de verdachte, moet inboezemen. Het standpunt van de verdachte op dit punt is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd geacht kunnen worden
3.2.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid van de rechter in dit geval objectief gerechtvaardigd. Dat wordt als volgt gemotiveerd.
3.3.
Niet ter discussie staat dat na het voorlezen van de brief door verzoeker over is gegaan tot bespreking van de tenlastegelegde feiten, de zogenaamde feitenbehandeling, en dat de woorden van de rechter die aanleiding zijn geweest voor het wrakingsverzoek in dat stadium van de zitting zijn geuit.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsman naar voren gebracht dat verzoeker voor zes gedragingen werd vervolgd. Drie van de feiten heeft verzoeker tijdens verhoren bij de politie bekend en drie heeft hij ontkend. Bij de behandeling van het derde feit, dat verzoeker eerder bij de politie had ontkend, werd door de rechter gezegd: “
jij kwam aanfietsen”. Dit betreft een feitelijke constatering en daaruit blijkt de rechter haar oordeel al klaar had over dit tenlastegelegde feit, aldus de raadsman.
3.5
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de rechter aangegeven dat zij de zin wel zo heeft gezegd, maar niet zo heeft bedoeld. Ze was in gesprek met verzoeker en wilde duidelijkheid krijgen over de feiten. De rechter was op de hoogte van de ontkenning van verzoeker van dit derde feit. De zinsnede gaf niet aan dat zij haar oordeel al klaar had, maar ze erkent dat het wel zo kon worden opgevat.
3.6
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter volgens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de strafzaak vóór de hiervoor geciteerde zinsnede feiten voorhield uit het proces-verbaal van de politie, waarin stond dat een verkoper (van een neptelefoon) had afgesproken met een aangever. De meteen daarop volgende zinsnede: “
jij kwam aanfietsen” kan, in de context van het voorhouden van de feiten waarbij de toedracht van een ten laste gelegd strafbaar feit werd geschetst zoals hiervoor beschreven, naar het oordeel van de wrakingskamer de schijn wekken dat de rechter zich over de vraag of verzoeker degene was die kwam aanfietsen met de neptelefoon en dus het feit had gepleegd al een oordeel had gevormd. Daarbij is van belang dat deze opmerking niet als vraag is geformuleerd. De intentie van de rechter bij het uitspreken van deze zin is niet van belang voor de vraag of de schijn is gewekt. De omstandigheid dat de rechter werd onderbroken in haar vraagstelling en dat zij de opmerking niet zo heeft bedoeld, kan aan de eenmaal gewekte schijn niet meer afdoen. Het feit dat het hier een jeugdstrafzitting betrof, welke zitting zich kenmerkt door het pedagogische karakter daarvan, en de rechter daarom haar taalgebruik had aangepast, maakt niet dat hier anders over geoordeeld moet worden.
3.7
Gelet op het voorgaande is sprake van feiten en omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter, grond kunnen geven om te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is. Deze feiten en omstandigheden leveren zwaarwichtige redenen op voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het wrakingsverzoek is op die grond dan ook toewijsbaar.
3.8
De conclusie is dat het wrakingsverzoek moet worden toegewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking toe;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet door een strafkamer waarvan mr. A.A.M. Bögemann geen deel uitmaakt;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, zijn raadsman en de rechter mr. A.A.M. Bögemann.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter,
mr. E. Boerwinkel en mr. M.J.M. Verhoeven, leden in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.M. Vogelpoel en in openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.