Uitspraak
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
Er worden suggestieve vragen gesteld. De kinderrechter zegt ‘jij komt daar aanfietsen’. U zegt daarmee dat mijn cliënt daar was, terwijl mijn cliënt dit feit ontkent. U heeft uw oordeel al klaar.”
3.De beoordeling
jij kwam aanfietsen”. Dit betreft een feitelijke constatering en daaruit blijkt de rechter haar oordeel al klaar had over dit tenlastegelegde feit, aldus de raadsman.
jij kwam aanfietsen” kan, in de context van het voorhouden van de feiten waarbij de toedracht van een ten laste gelegd strafbaar feit werd geschetst zoals hiervoor beschreven, naar het oordeel van de wrakingskamer de schijn wekken dat de rechter zich over de vraag of verzoeker degene was die kwam aanfietsen met de neptelefoon en dus het feit had gepleegd al een oordeel had gevormd. Daarbij is van belang dat deze opmerking niet als vraag is geformuleerd. De intentie van de rechter bij het uitspreken van deze zin is niet van belang voor de vraag of de schijn is gewekt. De omstandigheid dat de rechter werd onderbroken in haar vraagstelling en dat zij de opmerking niet zo heeft bedoeld, kan aan de eenmaal gewekte schijn niet meer afdoen. Het feit dat het hier een jeugdstrafzitting betrof, welke zitting zich kenmerkt door het pedagogische karakter daarvan, en de rechter daarom haar taalgebruik had aangepast, maakt niet dat hier anders over geoordeeld moet worden.