Op 5 juni 2023 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van mr. Eijssen behandeld. Het verzoek werd ingediend door de gemachtigde van [verzoeker01], die stelde dat er sprake was van een schijn van partijdigheid van de rechter. Dit verzoek volgde op de beslissing van de rechter om een door de wederpartij te laat ingediende conclusie van antwoord toe te laten tot de processtukken. De gemachtigde betwistte de tijdigheid van deze conclusie en verzocht om deze buiten beschouwing te laten, alsook om de mogelijkheid voor [verzoeker01] om te reageren bij conclusie van repliek. De griffier had echter bevestigd dat de rechter bij zijn beslissing bleef en de conclusie van antwoord accepteerde.
De wrakingskamer oordeelde dat de rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om aan deze onpartijdigheid te twijfelen. De aangevoerde gronden van de gemachtigde werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat de beslissing van de rechter om de conclusie van antwoord toe te laten een procesbeslissing is, waarover geen oordeel kan worden gegeven door de wrakingskamer, tenzij er sprake is van objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond, zonder dat een mondelinge behandeling nodig was. De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De behandeling van de onderliggende zaak met nummer 10471302 CV EXPL 23-1554 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.