ECLI:NL:RBZWB:2023:3974

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
C/02/409366 / HA RK 23-91
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond in faillissementszaak met misbruik van wrakingsinstrument

Op 30 mei 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeker, ingediend op 21 april 2023. Het verzoek was gericht tegen mr. Prenger-de Kwant, de rechter belast met de behandeling van de zaak met nummer F.02/23/59. Verzoeker voerde aan dat er sprake was van belangenverstrengeling, onheuse bejegeningen en medewerking van de rechter-commissaris aan deze praktijken. Hij stelde dat de rechter partijdig was en vroeg om ontslag van de curator.

De rechter heeft in haar reactie toegelicht dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die zijn vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Daarom werd het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard.

Bovendien werd vastgesteld dat dit het derde wrakingsverzoek van verzoeker was in de hoofdzaak die betrekking had op een faillissement. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker misbruik had gemaakt van het wrakingsinstrument en besloot dat een volgend wrakingsverzoek in deze hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/409366 / HA RK 23-91
beslissing van 30 mei 2023 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker01] ,
verder te noemen: verzoeker.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in de zaak met nummer F.02/23/59;
  • het wrakingsverzoek ontvangen per e-mailbericht op 21 april 2023 om 16.37 uur, ontvangen bij de wrakingskamer op 8 mei 2023;
  • de reactie van de rechter, ontvangen op 23 mei 2023.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mr. Prenger-de Kwant, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van de zaak met nummer F.02/23/59.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

Door verzoeker is aangevoerd dat hij de rechter heeft gewraakt wegens kennelijke partijdigheid. Verzoeker heeft in zijn verzoek het volgende vermeld:
“Ik herhaal het verzoek tot ontslag van de curator op grond van r.o. 5.2. uit uw eigen beschikking. (…) Er is sprake van belangenverstrengelijk, onheuse bejegeningen, treiterijen, en medewerking daaraan van de rechter-commissaris. Die mij weigert een onderhoud te gunnen om deze zaken toe te lichten. Ik verzoek u mij een redelijke termijn te gunnen en ga over tot wraking van rechter de Kroon wegens kennelijke partijdigheid en datzelfde geldt voor de rechter-commissaris. (…)”

4.De reactie van de rechter

De rechter heeft in haar reactie toegelicht waar haar werkzaamheden uit hebben bestaan en op welke wijze zij heeft gecommuniceerd met verzoeker. Ter verduidelijking heeft zij de relevante brieven en andere stukken bijgevoegd waaruit dit blijkt. De rechter concludeert dat er geen sprake is van vooringenomenheid, noch de schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid uit haar communicatie met verzoeker of de rechtbank.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
5.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is hier geen sprake van. Verzoeker heeft slechts in zijn verzoek vermeld dat sprake is van kennelijke partijdigheid. Hij heeft echter nagelaten concrete specifieke feiten of omstandigheden aan het verzoek ten grondslag te leggen waaruit is op te maken dat de rechter partijdig is dan wel dat terechte vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
5.6.
Omdat sprake is van kennelijk ongegrondheid laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub c van het wrakingsprotocol van deze rechtbank (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, ga naar: rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).
5.7.
Aangezien dit een derde wrakingsverzoek van verzoeker betreft in de hoofdzaak die ziet op een faillissement (zie ECLI:NL:RBZWB:2023:1275 en de beslissing van de wrakingskamer van 29 mei 2023 met zaaknummer 409364 HA RK 23-90) stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het instrument tot wraking. De wrakingskamer ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 39, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummer F.02/23/59 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van dit verzoek;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven op 30 mei 2023 door mr. Peters, mr. De Roos en mr. Tempel, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.