ECLI:NL:RBZWB:2023:1275

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
406084_E27022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. Peters
  • mr. De Roos
  • mr. Van Alphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een faillissementszaak

Op 27 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker in een faillissementszaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. Leppens, de rechter die de hoofdzaak behandelde. Verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt en dat hij niet in staat was om adequaat verweer te voeren omdat hij in het buitenland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de rechter niet in het wrakingsverzoek berustte en dat het verzoek tot wraking misbruik van recht was. De wrakingskamer stelde vast dat verzoeker niet tijdig had gereageerd op de uitnodiging voor de zitting en dat zijn verzoek om aanhouding van het wrakingsverzoek niet in overeenstemming was met de procesregels. De rechtbank benadrukte dat de rechter op basis van de wet en het procesreglement bevoegd was om de behandeling van het rekest via een beeldverbinding te laten plaatsvinden. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het wrakingsverzoek daarom moest worden afgewezen. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/406084/ HA RK 23-23
beslissing van 27 februari 2023 op het wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker], verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hoofdzaak met zaaknummer C/02/405483/ FT RK 23-46,
 het bericht van verzoeker van 7 februari 2023 met daarin de wrakingsgronden,
 het bericht van de gewraakte rechter van 7 februari 2023 waaruit blijkt dat zij niet in de wraking berust,
 het verweerschrift met bijlagen van de gewraakte rechter van 8 februari 2023,
 de reacties met bijlage van verzoeker van 9 februari 2023,
 het bericht van de gewraakte rechter van 15 februari 2023 waaruit blijkt dat zij niet op een zitting van de wrakingskamer zal verschijnen,
 de reacties van verzoeker van 15, 22 en 23 februari 2023.

2.Het verzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Leppens (hierna: de rechter), optredend als rechter in de bovengenoemde hoofdzaak. Dit verzoek berust op de gronden zoals die door verzoeker uiteen zijn gezet in zijn berichten van 7, 9 en 15 februari 2023.
2.2
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

De feiten in de hoofdzaak
3.1
In de hoofdzaak gaat het om het rekest van [bedrijf] B.V., bijgestaan door advocaat mr. E.H.J. Slager, strekkende tot faillietverklaring van verzoeker (hierna: het rekest).
3.2
Op 24 januari 2023 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om de behandeling van dit rekest tot ten minste 1 juli 2023 aan te houden omdat hij wegens revalidatie tot nader order in het buitenland verblijft en heeft hij inhoudelijk op het rekest gereageerd. Op 25 januari 2023 heeft [bedrijf] B.V. meegedeeld niet tot uitstel bereid te zijn en heeft verzoeker daarop gereageerd.
3.3
Op 26 januari 2023 is namens de rechter aan verzoeker meegedeeld dat hij zich gelet op het procesreglement (de wrakingskamer begrijpt: het landelijke Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken) dient te wenden tot de wederpartij voor het vragen van uitstel en heeft verzoeker daarop gereageerd.
3.4
Op 1 februari 2023 heeft de rechtbank verzoeker meegedeeld dat de behandeling van het rekest zal plaatsvinden op de zitting van 7 februari 2023 en dat hij aan deze zitting kan deelnemen via een beeldverbinding.
De feiten in de wrakingszaak
3.5
Op 7 februari 2023 heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend. Op diezelfde dag heeft de wrakingskamer bij verzoeker en de rechter verhinderdata opgevraagd. Na ontvangst daarvan heeft de wrakingskamer een zitting bepaald op 23 februari 2023. Op 14 februari 2023 zijn verzoeker en de gewraakte rechter uitgenodigd om op deze zitting aanwezig te zijn teneinde door de wrakingskamer te worden gehoord.
3.6
Op 22 februari 2023 om 02:04 uur heeft verzoeker verzocht om aanhouding van het wrakingsverzoek voor ten minste twee maanden. Op diezelfde dag om 17:16 uur heeft hij een tweede wrakingsverzoek ingediend jegens de leden van de wrakingskamer vanwege het niet reageren op het aanhoudingsverzoek.
3.7
Zowel de rechter als verzoeker zijn met voorafgaand bericht niet verschenen op de zitting van de wrakingskamer van 23 februari 2023.

4.Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer

4.1
Op grond van artikel 4, tweede lid, aanhef en onder h, en derde lid, van het Wrakingsprotocol rechtbank Zeeland-West-Brabant per 1 april 2021 kan de wrakingskamer een tegen haar gericht verzoek tot wraking buiten behandeling laten als sprake is van evident misbruik van recht.
4.2
Deze situatie doet zich hier voor. Wrakingsverzoeken dienen naar hun aard zo spoedig mogelijk te worden behandeld. Dit is ook neergelegd in artikel 39, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en in het voornoemde wrakingsprotocol. Op 7 februari 2023 heeft de wrakingskamer verzocht om het doorgeven van de verhinderdata voor “de komende twee weken”, dat wil zeggen: de periode tot en met vrijdag 24 februari 2023. Het bepalen van een zitting op donderdag 23 februari 2023 past aldus binnen dit kader. Waar uit het wrakingsverzoek jegens de rechter nog bleek dat verzoeker in Nederland was, stelt hij in het wrakingsverzoek jegens de wrakingskamer (weer) in het buitenland te verblijven. Niet alleen werpt verzoeker dusdoende onduidelijkheid op over zijn verblijfplaats, bovendien valt niet in te zien waarom verzoeker dit eerst meer dan een week na de uitnodiging (en daarmee op de dag voorafgaand aan de zitting van de wrakingskamer) kenbaar maakt. Verder leidt de wrakingskamer uit de inhoud van de beide wrakingsverzoeken af dat verzoeker voornamelijk streeft naar uitstel van de behandeling van het rekest, terwijl een verzoek tot wraking evident niet is bedoeld om een dergelijk doel te bereiken.
4.3
Dit brengt met zich dat het verzoek tot wraking van de wrakingskamer buiten behandeling wordt gelaten en dat de wrakingskamer thans overgaat tot beoordeling van het wrakingsverzoek jegens de rechter.

5.Het standpunt van verzoeker

5.1
Volgens verzoeker heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt door het recht op een eerlijk proces moedwillig te verkwanselen.
5.2
Hiertoe voert verzoeker aan dat hij heeft meegedeeld dat het rekest volgens hem frauduleus tot stand is gekomen en dat de rechter hiertegen kennelijk niet wil optreden.
5.3
Daarnaast voert hij aan dat hij heeft meegedeeld dat hij in het buitenland verblijft en dat hij fysiek aanwezig wil zijn bij de behandeling van het rekest, maar dat de rechter er desondanks voor heeft gekozen om hem geen gelegenheid te geven om steekhoudend verweer te voeren en tegenbewijs te leveren door de behandeling van het rekest te agenderen op een zitting via beeldverbinding.
5.4
Ten slotte voert eiser aan dat de rechter niet bevoegd is om het rekest te behandelen en niet in staat is om het vereiste onderzoek te doen vanwege zijn verblijf in het buitenland. Hierbij beroept verzoeker zich op het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM), op het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (het VN-verdrag) en op artikel 94 van de Grondwet.

6.Het standpunt van de rechter

6.1
De rechter heeft in reactie op het standpunt van verzoeker het volgende aangevoerd.
6.2
Het landelijke Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken voorziet uitsluitend in een mogelijkheid voor verzoekende partijen om voorafgaand aan de eerste zittingsdatum om aanhouding van de behandeling van een faillissementsrekest te vragen. Het aanhoudingsverzoek van verzoeker past dan ook niet in het systeem van dit procesreglement.
6.3
Er is voor gekozen om de behandeling van het rekest via een beeldverbinding te laten plaatsvinden aangezien uit de door verzoeker aan de rechtbank gezonden e-mails kan worden opgemaakt dat hij op zijn huidige verblijfplaats beschikt over een computer en dat hij in staat is om inhoudelijk op het rekest te reageren. Dit is een procesbeslissing die mede is ingegeven door het beginsel van hoor en wederhoor en die niet raakt aan partijdigheid of rechterlijke onafhankelijkheid.

7.De beoordeling

Beoordelingskader
7.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2
Voorop moet worden gesteld dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dit is slechts anders als zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de wrakingsgronden
7.3
De beslissing van de rechter om de behandeling van het rekest te laten plaatsvinden via een beeldverbinding betreft een procesbeslissing.
7.4
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, bijvoorbeeld het arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing, de vraag of al dan niet hoor en wederhoor correct is toegepast daaronder begrepen. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. De reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen.
7.5
Alleen als een procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in deze zaak niet gebleken gelet op het navolgende.
7.6
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, voor zover van belang, kan de mondelinge behandeling van een burgerlijke procedure plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Deze wet gold ten tijde van de uitnodiging aan verzoeker van 1 februari 2023 om via beeldverbinding deel te nemen aan de behandeling van het rekest en geldt thans nog steeds (naar het zich laat aanzien tot 1 april 2023). Deze mogelijkheid is overgenomen in paragraaf 1.2 van de Tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak.
7.7
De procesbeslissing van de rechter voldoet aan deze bepalingen. Bovendien is op geen enkele manier gebleken dat verzoeker niet via een beeldverbinding aan de behandeling van het rekest zou kunnen deelnemen, noch dat hij via die weg niet adequaat op het rekest zou kunnen reageren. De enkele omstandigheid dat de rechter het rekest voor een mondelinge behandeling heeft geagendeerd, betekent niet dat zij de stellingen van verzoeker over de totstandkoming van dit rekest en over haar eigen bevoegdheid negeert. Mede gelet op het feit dat in de uitnodiging aan verzoeker van 1 februari 2023 nu juist is opgenomen dat hij tijdens de zitting van 7 februari 2023 in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn bezwaren toe te lichten, komt het de wrakingskamer voor dat de rechter nog doende was zich een oordeel te vormen over (onder meer) de stellingen van verzoeker. De rechter heeft aldus niet in strijd gehandeld met het EVRM, het VN-verdrag en artikel 94 van de Grondwet.
7.8
Dit leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
Wrakingsverbod
7.9
Aangezien hiervoor onder 4 is vastgesteld dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het instrument van wraking, ziet de wrakingskamer met toepassing van artikel 39, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aanleiding om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
Beslissing
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
 bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak met zaaknummer C/02/405483/ FT RK 23-46 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek;
 bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is genomen op 27 februari 2023 door mr. Peters, rechter en voorzitter, en mr. De Roos en mr. Van Alphen, rechters, in aanwezigheid van mr. Hamans, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.