ECLI:NL:RBZWB:2023:392

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
BRE-22_2416
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake naheffingsaanslag

Op 27 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 9 december 2022, waarin zijn beroep tegen een naheffingsaanslag niet-ontvankelijk was verklaard. De belanghebbende had geen kopie van het bestreden besluit ingediend en niet duidelijk gemaakt tegen welk besluit hij beroep had ingesteld. In het verzet voerde de belanghebbende aan dat hij door gezondheidsbeperkingen niet in staat was zijn administratie goed bij te houden, en dat zijn kinderen hem daarbij probeerden te helpen, maar dat dit niet altijd goed ging. Hij stelde alsnog een kopie van het bestreden besluit te willen overleggen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet tijdig was gebeurd en dat de omstandigheden van de belanghebbende geen reden waren om te oordelen dat hij niet in verzuim was geweest.

De rechtbank benadrukte dat het verzuim, het ontbreken van het bestreden besluit bij de indiening van het beroepschrift, niet in verzet kon worden hersteld. Bovendien was het niet duidelijk tegen welke naheffingsaanslag de belanghebbende in verzet ging, aangezien de overgelegde brief van het Openbaar Ministerie niet verwees naar de naheffingsaanslag die in het beroepschrift werd genoemd. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij tijdig had gereageerd op de naheffingsaanslag en dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2023 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Bij uitspraak van 9 december 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht omdat belanghebbende geen kopie van het bestreden besluit heeft bijgevoegd en niet heeft omschreven tegen welk besluit het beroep is gericht.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij wegens gezondheidsbeperkingen de administratie niet goed bij kan houden. Belanghebbendes kinderen proberen dat te doen, maar dat gaat ook niet altijd goed, aldus belanghebbende. Belanghebbende stelt alsnog een kopie van het bestreden besluit over te leggen. Belanghebbende overlegt een brief van het Openbaar Ministerie met dagtekening 21 maart 2022.
Vast staat dat het bestreden besluit niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn is ingediend en ten tijde van de in verzet bestreden uitspraak nog altijd niet was ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende in verzet genoemde omstandigheden geen reden is te oordelen dat hij niet in verzuim is geweest. Dat belanghebbende niet binnen de termijn heeft gereageerd, of uitstel heeft gevraagd voor het indienen ervan, is een omstandigheid die voor rekening en risico van belanghebbende komt. De rechtbank heeft daarom het beroep bij de in verzet bestreden uitspraak terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het bestreden besluit niet tijdig is ingediend.
Omdat het hier gaat om een indieningsvereiste kan het verzuim – het ontbreken van het bestreden besluit bij de indiening van het beroepschrift – niet alsnog in verzet worden hersteld [1] .
Maar ook als de rechtbank daaraan voorbij gaat is, met wat belanghebbende nu heeft overgelegd, nog steeds niet duidelijk tegen welke naheffingsaanslag wordt opgekomen.
Belanghebbende heeft in verzet een brief overgelegd met dagtekening 21 maart 2022 van het Openbaar Ministerie betreffende een opgelegde sanctie omdat belanghebbende met zijn voertuig reed in een middels zonebord G7 aangeduid voetgangersgebied. Nergens in de brief van het Openbaar Ministerie of de daarbij gevoegde stukken wordt een verwijzing gemaakt naar de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer] die belanghebbende noemt in het beroepschrift.
Volgens de brief van het Openbaar Ministerie ontvangt belanghebbende van het Centraal Justitieel Incassobureau bericht over de wijze waarop beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie van 21 maart 2022. Deze brief gaat dan ook niet over een naheffingsaanslag maar over een sanctie op grond van de Wet administratieve handhaving verkeersovertredingen.
Voor zover belanghebbende beroep heeft willen instellen tegen de brief van 21 maart 2022 is de (fiscale) bestuursrechter onbevoegd.
In wat belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 9 december 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 27 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.vergelijk Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2