ECLI:NL:RBZWB:2023:3858

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
C/02/409283 HA RK 23-88
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot zwaar lichamelijk letsel

Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verdachte in een strafzaak. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. K.C. Verkaart, verzocht om wraking van de politierechter mr. Schnitzler-Strijbos. De verdachte stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door kritische vragen te stellen over de toedracht van het letsel van zijn levensgezel, die hij ontkende te hebben gestoken. De rechter had herhaaldelijk aangegeven niet te begrijpen hoe het letsel was ontstaan op basis van de verklaring van de verdachte.

De wrakingskamer oordeelde dat het stellen van kritische vragen door de rechter niet automatisch duidt op vooringenomenheid. De rechter had de taak om de verdachte te ondervragen en de verklaringen te toetsen in het kader van waarheidsvinding. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid en dat de vrees van de verdachte niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

De rechtbank besloot dat de behandeling van de hoofdzaak, met parketnummer 02/029130-23, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/409283/HA RK 23-88
Beslissing van 30 mei 2023 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker01]
,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
wonende te [woonplaats01] ,
verzoeker,
bijgestaan door zijn raadsman mr. K.C. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 4 mei 2023 van de enkelvoudige kamer van het team strafrecht van deze rechtbank in de hierna te noemen zaak (hierna: de hoofdzaak), naar aanleiding van welke zitting het verzoek tot wraking is gedaan;
- de op 10 mei 2023 ontvangen reactie van mr. Schnitzler-Strijbos op het verzoek;
- het op 17 mei 2023 ontvangen emailbericht van mr. Verkaart.
Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer behandeld ter zitting van 17 mei 2023. Daarbij waren aanwezig de raadsman van verzoeker, de gewraakte rechter en de officier van justitie.
Namens verzoeker is verzocht om de behandeling van het verzoek aan te houden, teneinde de geluidsopnamen die ter zitting zijn gemaakt, woordelijk uit te laten werken. Dit verzoek is afgewezen, omdat ter zitting geen geluidsopnamen zijn gemaakt.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Schnitzler-Strijbos, optredend als politierechter (hierna: de rechter), in de zaak met parketnummer 02/029130-23.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaak wordt verzoeker verdacht van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan dan wel mishandeling van zijn levensgezel.

4.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker stelt dat de rechter ter zitting de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Daaraan legt hij het volgende ten grondslag. Hoewel niet in het proces-verbaal opgenomen, heeft de rechter aan verzoeker gevraagd, waarom hij zijn levensgezel heeft gestoken, nadat hij heeft verklaard haar niet te hebben gestoken. De vraagstelling duidt erop dat voor de rechter vaststaat dat hij zijn levensgezel heeft gestoken. De rechter heeft vervolgens meerdere malen herhaald dat zij (echt) niet zag hoe het letsel bij de levensgezel van verzoeker kan zijn ontstaan, op de wijze zoals door verzoeker is verklaard. Daarmee heeft de rechter er blijk van gegeven de verklaring van verzoeker ongeloofwaardig te vinden.
Daarnaast heeft zij de verklaring van de levensgezel in de aangifte over het ontstaan van het letsel, niet aan verzoeker voorgehouden, terwijl die verklaring aansluit op hetgeen verzoeker heeft verklaard. Verzoeker heeft getracht de door hem beschreven handeling ter zitting fysiek na te doen, waarna de rechter heeft herhaald ‘het echt niet te zien’. Daaraan heeft zij toegevoegd wel te horen wat het OM en de verdediging daar bij requisitoir en pleidooi van vinden. Daarmee gaf zij aan dat de feitenbehandeling wat haar betreft was geëindigd. Hoewel er begrip is voor kritische vragen, heeft de rechter bij herhaling aangegeven de verklaring van verzoeker niet geloofwaardig te achten. Daarom heeft mr. Verkaart verzocht om de zitting te onderbreken en heeft hij de rechter vervolgens gewraakt.
De (vrees voor) partijdigheid wordt naar de mening van verzoeker, los van elkaar, maar zeker in onderlinge samenhang objectief gerechtvaardigd door:
  • de vraag van de rechter waarom verzoeker zijn vriendin heeft gestoken, gelet op de ontkennende verklaring van verzoeker;
  • het weglaten van passages bij het voorhouden van de aangifte, die passend zijn bij de verklaring van verzoeker;
  • het bij herhaling opmerken door de rechter dat zij ‘(echt) niet ziet’ hoe het letsel bij de levensgezel van verzoeker heeft kunnen ontstaan, op basis van zijn verklaring over de toedracht daarvan.

5.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat zij ter zitting vragen heeft gesteld over de wijze waarop het letsel bij de levensgezel van verzoeker is ontstaan. Zij kan zich niet herinneren te hebben gevraagd waarom verzoeker haar heeft gestoken. Zij heeft ook niet geconcludeerd dat verzoeker haar gestoken heeft, mede gelet op de wijziging van de tenlastelegging, inhoudende dat het mes ook gegooid kan zijn. Niet ter discussie staat dat de verwonding van de levensgezel daar en op dat moment is ontstaan. Verzoeker heeft zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie, ter zitting in grote lijnen herhaald en ook voorgedaan hoe hij het mes in zijn hand had en welke beweging hij maakte. Hij handhaafde daarbij de stelling dat het mes uit zijn hand is gegleden. Daarmee werd echter niet duidelijk hoe het letsel van de levensgezel kan zijn ontstaan. Immers zal een mes dat uit een hand glijdt, als gevolg van de zwaartekracht, op de grond vallen. De rechter heeft daarom aangegeven dat zij het plaatje nog niet voor ogen had. Zij wilde meer specifiek van verzoeker horen wat er is gebeurd en zij heeft daarom kritisch doorgevraagd. De rechter stelt verzoeker daarbij alle ruimte te hebben gegeven om zijn verhaal te doen. Zij was ten tijde van de onderbreking van de zitting nog bezig met de behandeling van de feiten en zij heeft doorgevraagd om zoveel als mogelijk te komen tot waarheidsvinding. Als zij op zitting zegt dat zij op een bepaald punt het standpunt van het OM of de verdediging hoort bij het pleidooi of requisitoir, dan betekent dat niet dat over de feiten niets meer gezegd mag worden. Pas na sluiting van een onderzoek neemt de rechter een standpunt in en zij weerspreekt dat daarvan in het onderhavige geval bij de feitenbehandeling al sprake is geweest.

6.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt dat zij ter zitting heeft meegeschreven, maar dat zij de vraag ‘waarom verzoeker zijn partner heeft gestoken’ niet heeft genoteerd. Zij kan zich ook niet herinneren dat deze vraag door de rechter is gesteld. Er zijn ter zitting door de rechter kritische vragen gesteld, maar de officier van justitie achtte deze passend om duidelijkheid te krijgen over het gebeurde. De verklaring van verzoeker komt immers niet overeen met de foto’s die van het letsel van de levensgezel van verzoeker zijn gemaakt. Hoewel de officier van justitie de door de rechter gebruikte woorden niet kan repliceren, heeft zij de opmerking ‘ik zie het niet’ opgevat als een uitnodiging om nog eens uit te leggen wat er volgens verzoeker is gebeurd.

7.De beoordeling

Beoordelingskader
7.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit de door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond, geen zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 7.2 worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
7.4
Het wrakingsverzoek is, samengevat, gebaseerd op, in onderlinge samenhang bezien, de vraag van de rechter waarom verzoeker zijn levensgezel heeft gestoken, het feit dat zij herhaald heeft verklaard (echt) niet te zien hoe het letsel van de levensgezel van verzoeker kan zijn ontstaan op basis van de verklaring die verzoeker daarover gegeven heeft en het feit dat de in de aangifte gegeven verklaring van de levensgezel van verzoeker, die aansluit bij de weergave van verzoeker over het ontstane letsel, niet aan verzoeker is voorgehouden.
7.5
De rechter en de officier van justitie kunnen zich niet herinneren dat de rechter tijdens de zitting aan verzoeker heeft gevraagd waarom hij zijn partner gestoken heeft. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt evenmin dat deze vraag door de rechter is gesteld. Daarmee komt naar het oordeel van de wrakingskamer niet vast te staan dat de vraag op deze wijze door de rechter aan verzoeker is voorgelegd. Daarbij komt dat deze vraag ook niet past bij de ter zitting gewijzigde tenlastelegging, waarin is opgenomen dat verzoeker zijn levensgezel met een mes of een ander puntig voorwerp zou hebben geprikt, gestoken, gestoten, geduwd en/of een mes of ander puntig voorwerp naar haar zou hebben gegooid. Van (de schijn van) vooringenomenheid in dit kader blijkt op basis van de voorhanden zijnde informatie dan ook niet.
7.6
Met betrekking tot de herhaalde opmerking van de rechter dat zij (echt) niet zag hoe het letsel van de levensgezel van verzoeker kan zijn ontstaan op basis van de verklaring die verzoeker daarover (meermalen) heeft gegeven, overweegt de wrakingskamer het volgende. In een (enkelvoudige) strafprocedure heeft de politierechter onder meer tot taak de verdachte te ondervragen en diens verklaringen te toetsen, in het kader van de waarheidsvinding en teneinde te komen tot een oordeel over hetgeen ten laste is gelegd. Dit kan leiden tot het stellen van kritische vragen door de politierechter en tot het herhaald stellen daarvan, als de verklaring van een verdachte onduidelijk is of als er sprake is van tegenstrijdigheden.
7.7
Met haar (herhaalde) opmerking dat zij (echt) niet ziet hoe het letsel van de levensgezel van verzoeker kan zijn ontstaan op basis van hetgeen verzoeker daarover heeft verklaard, heeft de politierechter inzicht gegeven in haar denkproces en dat heeft verzoeker de mogelijkheid geboden om onduidelijkheden op te helderen. Het belang van duidelijkheid over de toedracht klemt temeer, nu verzoeker tijdens de zitting heeft verklaard: ‘
Toen ik die wond zag, snapte ik niets van de wond die ik bij haar zag.’(proces-verbaal van de zitting, onderaan pagina 2). Daaruit kan worden opgemaakt dat verzoeker het ontstane letsel zelf ook niet (goed) kan verklaren op grond van zijn weergave van hetgeen is gebeurd.
7.8
Voornoemde (herhaalde) opmerking van de rechter geeft op zichzelf geen blijk van (de schijn van) vooringenomenheid. De wrakingskamer ziet dit oordeel bevestigd in de uitspraak van de wrakingskamer van het hof Arnhem-Leeuwarden van 12 oktober 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:8198). Gelet op het bepaalde in artikel 367 jo 271 van het Wetboek van Strafvordering mag de politierechter ter terechtzitting geen blijk geven van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van een verdachte. De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval ook geen sprake is geweest. Immers was de rechter op het moment van de wraking nog doende met de behandeling van de feiten en kan uit haar herhaalde opmerking niet worden afgeleid dat zij zich al een definitief oordeel heeft gevormd over de schuld van verzoeker, maar blijkt daaruit dat de verklaringen van verzoeker over de toedracht van het letsel van zijn levensgezel bij haar vragen op bleven roepen. Kennelijk was dit bij verzoeker ook het geval was, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting.
7.9
Uit het enkele feit dat de rechter ten tijde van de wraking de verklaring van de partner van verzoeker in de aangifte over de toedracht van haar letsel (nog) niet aan verzoeker had voorgehouden, kan evenmin een zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 7.2 worden afgeleid. Immers was de rechter op dat moment nog doende met het behandelen van de feiten en valt niet uit te sluiten dat zij de verklaring van de partner van verzoeker op een later moment tijdens de zitting ter sprake had willen brengen.
7.1
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van hem vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is. Dit leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

8.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer: 02/029130-23 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 30 mei 2023, door mr. Peters, voorzitter, mr. Römers en mr. Breeman, in tegenwoordigheid van mr. Verhulst-Langer, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De voorzitter,
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.