ECLI:NL:RBZWB:2023:3824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
BRE 21/572, 21/573
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van beroep inzake onroerendezaakbelastingen en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan over de intrekking van beroepen van een belanghebbende tegen de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Waalwijk voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op 1 januari 2019, respectievelijk € 370.000 en € 92.000. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar door de heffingsambtenaar, heeft de belanghebbende op 16 maart 2023 de beroepen ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De heffingsambtenaar stemde schriftelijk in met een vergoeding van € 597 voor de beroepsfase.

De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling is voldaan, omdat de heffingsambtenaar aan de belanghebbende tegemoet is gekomen. De rechtbank heeft bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 360 moet vergoeden en daarnaast € 837 aan proceskosten aan de belanghebbende moet betalen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een nadere vergoeding toe te kennen voor de bezwaarfase, aangezien daar al kosten zijn vergoed.

De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 26 juni 2023. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingediend bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/572 en 21/573

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaken [adres 1] en [adres 2], (de onroerende zaken) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld op respectievelijk € 370.000 en € 92.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling zijn aan belanghebbende ook de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Waalwijk voor het jaar 2020 opgelegd (de aanslagen).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de onroerende zaken gehandhaafd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 24 februari 2022 belanghebbende geïnformeerd de aanslagen te vernietigen.
1.3.
Belanghebbende heeft de beroepen ingetrokken bij brief van 16 maart 2023 en de rechtbank verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft schriftelijk ingestemd met vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 597 voor de beroepsfase.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat aan de vereisten voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb is voldaan, nu de heffingsambtenaar aan belanghebbende tegemoet is gekomen en belanghebbende tegelijk met de intrekking van het beroep om een proceskostenvergoeding heeft verzocht. Ook dient de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
3. De rechtbank vindt derhalve aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837 [1] (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Nu onweersproken is gesteld dat voor de bezwaarfase al kosten zijn vergoed, ziet de rechtbank geen aanleiding om in zoverre een (nadere) vergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 837 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 26 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.