ECLI:NL:RBZWB:2023:3809

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2494 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen bewoning door arbeidsmigranten

Op 2 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bewoners van een adres in Tilburg, beroep hebben ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders om handhavend op te treden tegen de bewoning van een pand door arbeidsmigranten. De verzoekers hebben eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 8 november 2018, waarin werd geweigerd om handhavend op te treden. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 15 december 2022 geoordeeld dat de redenering van het college niet houdbaar was, maar het college heeft in het bestreden besluit opnieuw de bezwaren ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft in deze procedure de vraag beantwoord of er sprake is van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers aanvoeren dat het college geen gevolg heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. Ze hebben verzocht om een voorlopige voorziening om het college te dwingen binnen korte termijn een nieuwe beslissing te nemen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van zelfstandige spoedeisendheid voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geen zelfvoorziening gedaan, en het college moet de nieuwe beslissing nemen met inachtneming van die uitspraak. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het treffen van de gevraagde maatregel te vergaand zou zijn en de rechtsbescherming van een derde partij zou doorkruisen.

De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, in aanwezigheid van griffier mr. P.H.M. Verdonschot, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2494 GEMWT VV

uitspraak van 2 juni 2023 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], te [woonplaats] , verzoekers,
gemachtigde: mr. M. Godderij
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen
A&C Vastgoed B.V., te Moergestel,
gemachtigde: mr. E. Beele.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 november 2018 (bestreden besluit) inzake de weigering om handhavend op te treden.
Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoekers, woonachtig op het adres [straatnaam] 3 te [woonplaats] , hebben verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de bewoning van het pand aan de [straatnaam] 5 door arbeidsmigranten. De weigering van het college om daartoe over te gaan heeft geleid tot bezwaar en beroep. Bij uitspraak van 15 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7704, heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - geoordeeld dat de redenering van het college, dat zelfs als er sprake is van een overtreding door de huisvesting van arbeidsmigranten dat geen aanleiding is om handhavend op te treden, geen stand kan houden.
2. Bij het bestreden besluit heeft het college opnieuw beslist op de bezwaren van verzoekers en de bezwaren ongegrond verklaard. Het college heeft daarbij overwogen dat het aannemelijk is dat op adres niet alleen studenten wonen, maar ook andere personen en dat sprake is van overtreding van de voorschriften van het bestemmingsplan over huishouden en studenten. Het college is evenwel van oordeel dat handhavend optreden tegen de bewoning door arbeidsmigranten onevenredig is omdat er geen reden is om aan te nemen dat bewoning van de [straatnaam] 5 door andere personen dan studenten een wezenlijk andere planologische uitstraling zal hebben. Handhavend optreden zou zelfs indirect discriminatoir zijn, aldus het college.
3. Verzoekers hebben aangevoerd dat dat het college geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 15 december 2022. Zij hebben de voorzieningenrechter, mede vanwege de lange voorgeschiedenis, verzocht om het college bij wege van voorlopige voorziening op te dragen binnen een zeer korte termijn een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, inhoudende een daadwerkelijke last onder dwangsom vanwege de geconstateerde overtreding dat arbeidsmigranten woonachtig zijn op het adres [straatnaam] 5 te [woonplaats] .
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij de rechtbank beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit op bezwaar, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de uitspraak op dat beroep. Er dient derhalve sprake te zijn van een zelfstandige spoedeisendheid bij een te treffen voorlopige voorziening en het moet niet alleen gaan om bespoediging van de afdoening van het beroep.
5.2
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de rechtbank in de hiervoor genoemde uitspraak weliswaar heeft geoordeeld dat het standpunt van het college om niet op te treden tegen de gewraakte huisvesting van arbeidsmigranten geen stand kan houden, maar de rechtbank heeft evenmin zelf voorzien in de zaak. Dan ligt het niet in de rede dat de voorzieningenrechter dat wel doet naar aanleiding van het nieuwe besluit op bezwaar. Het college diende dat nieuwe besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De vraag of het college op een juiste manier gevolg heeft gegeven aan die uitspraak is onderwerp van geschil in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft er op zich begrip voor dat verzoekers vanwege de lange voorgeschiedenis en de door hen ondervonden overlast aandringen op een snelle uitspraak, maar daarmee is geen zelfstandige spoedeisendheid gegeven. Het ontbreken daarvan klemt te meer nu het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot het geven van de opdracht om handhavend op te treden. Het treffen van deze voorziening is een te vergaande maatregel die niet past bij het karakter van de voorlopige voorzieningprocedure. Daarbij is van belang dat de voorzieningenrechter met het treffen van die voorziening de in de Awb geregelde rechtsbescherming van derde partij (de eigenaresse van de woning [straatnaam] 5) doorkruist.
6. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat geen sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb en dat het verzoek tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 2 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.